dan maar. Want wie zich de transcripts herinnert uit het Nixon-Witte-Huis,
kent het gespreksniveau daar. Wie ooit inzage heeft mogen hebben in de door
de secretaris van de ministerraad zo zorgvuldig bewaakte notulen van de kabi
netsvergaderingen, weet dat zelfs integrale publicatie van al die stukken tot en
met 1961 niet zal leiden tot politiek rumoer, onthullingen of aantastingen van
de privacy, maar tot vele slaapverwekkende krantepagina's. Ook de publicatie
van dergelijke notulen van zeer recente datum, zoals Vrij Nederland afgelopen
jaar een paar keer heeft gedaan, onthult voornamelijk de betrekkelijkheid van
de discussies in het Catshuis. Niets meer en ook niets minder.
Voor politieke en ambtelijke privacy heeft de journalistiek gewoonlijk dus
nauwelijks respect. Wat ons betreft geldt slechts dat we alles willen weten en
dat voor de broodnodige controle op het overheidshandelen, alles openbaar
dient te zijn, in principe. De verleiding om op dit moment de algemeen rijksar
chivaris voor mijn karretje te spannen is groot, want hij heeft het ooit mooi
geformuleerd. In een brief van 29 mei 1980 aan de staatssecretaris van CRM
schreef hij: 'Openbaarheid voorkomt mythevorming. Het bevordert de eer
bied voor de politiek en geeft inzicht in de werkelijke problemen. De open
baarheid scheidt de bouwers van de knoeiers'.
Bestaat er dan geen enkele eerbied voor de privacy bij journalisten? Dat valt
mee al kan ik niet voor allemaal spreken. Wanneer alle ruis en vervuiling uit
het spraakgebruik is verwijderd, resteert de gewone privacy. De persoonlijke
levenssfeer van één van de veertien miljoen onderdanen zonder zijn weten
het lijkt langzamerhand heel dramatisch - verstopt in overheidsapparaten of
overheidsarchieven, dan wel in particuliere collecties die onder de hoede van
de archivaris zijn.
Zelfs journalisten zijn zich er van bewust dat de vermelding van medische
details, onthullingen over privé-financiën of sexuele inclinaties - hoe boeiend
soms-niet altijd geschikt zijn om te publiceren zonder inspraak van het
slachtoffer.
Maar, ook die privacy is geen absoluut kriterium. En dat valt misschien tref
fend te illustreren aan de hand van enkele gebeurtenissen uit de rijke geschie
denis van het koningshuis. Dat onderwerp is niet toevallig gekozen. Afgezien
van de omstandigheid dat ik, samen met mederedacteur Gerard Mulder van
Vrij Nederlandenige ervaring heb opgedaan met speurwerk in die geschiede
nis van de Oranjes, zijn uit dat voorbeeld ook een paar belangrijke relativerin
gen van het kriterium 'bescherming van de persoonlijke levenssfeer af te ei-
den.
Ten eerste vloeit dat voort uit de bijzondere en hoge positie die de monar
chie en haar leden in ons land innemen. Bijzonder in die zin dat de symbool
waarde van de monarchie in feite impliceert dat alles wat de betrokken perso
nen doen en laten voor het publiek van belang is. Zonder publiciteit zouden ze
gewoon niet bestaan. Althans niemand zou daarvan weten. Vanaf het pia
nospel van Pieter van Vollenhoven, via de opvattingen over de kruisraketten
van koningin Beatrix en prinses Irene, tot aan de kwakkelende gezondheid van
prins Claus, alles is relevant voor die symboolfunctie.
Praktisch gesproken geldt overigens voor de Koningin de omgekeerde rege
als voor haar ministers: haar persoonlijk leven kan, voorzover mogelijk, on-
360
gelimiteerd in sommige bladen beschreven worden, terwijl haar doen en laten
als staatshoofd door ministeriële verantwoordelijkheid en het geheim van
'Huis ten Bosch' zorgvuldig wordt afgedekt. Hetgeen jammer is, want juist in
verband met haar belangrijke functie zouden we van haar werkzaamheden al
les willen weten.
Door de combinatie van hoge en invloedrijke openbare functie mét de sym
boolwaarde blijft er weinig privacy voor hen over. Of, om een gezaghebbende
bron voor deze stelling te gebruiken: 'Het privé-leven van de Koning, meer
dan dat van ieder ander, is met het staatsbelang verweven en kan in het alge
meen niet gescheiden worden gezien van de koninklijke waardigheid'. Aldus
wijlen de staatsrechtdeskundige dr. E. van Raalte.
In dat licht - de verwevenheid van privé- en staatszaken - is ook het vrolijke
en scabreuze leven van prins Hendrik journalistiek interessant; hetzelfde geldt
voor de Greet Hofmans-affaire uit de jaren vijftig en voor de psychische ge
zondheidstoestand van prins Claus. Terwijl Vrij Nederland het niet in zijn
hoofd zou halen artikelen te wijden aan de opvallende levenswandel van, bij
voorbeeld een willekeurige commies a op de secretarie in Apeldoorn, zijn drei
gende echtscheiding uit de doeken te doen, dan wel de oorzaken van zijn tijde
lijk verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis te willen weten. Die man heeft, ook
na veertig jaar, nog recht op zijn privacy.
De gedragingen van prins Hendrik waren niet alleen al lang geleden, maar
hadden bovendien, om met Van Raalte te spreken, directe gevolgen voor de
koninklijke waardigheid, wat dat dan ook zijn moge, en nog een aantal andere
consequenties.
Ook de affaire Greet Hofmans was niet alleen een privé-zaak. De echtelijke
meningsverschillen in de jaren vijftig tussen koningin Juliana en prins Bern-
hard én de persoonlijke vriendschap van Juliana met de gebedsgenezeres en de
groep mensen die daar omheen zwierven, dreigden een paar keer ernstige ge
volgen te hebben voor de monarchie en de politiek in die periode. Daarbij doel
ik niet zozeer op de warrige en zweverige toespraken die de Koningin, mede
door mevrouw Hofmans geïnspireerd, tijdens haar bezoek aan de Verenigde
Staten in 1952 afstak, als wel op de konzertierte Aktion vanuit sommige hof
kringen om de vorstin in 1956 afstand te laten doen van de troon. Het zal onte
genzeglijk voor de betrokkenen onplezierig zijn dat over dergelijke zaken ge
schreven werd, maar duur gezegd: het staatsbelang en het daarmee verbonden
belang van de openbaarheid dienen hier voor te gaan.
Prins Claus was de eerste Hoogheid die de bedoelde verwevenheid van
privé- en staatszaken besefte en er ook naar handelde, hoe pijnlijk dat per
soonlijk misschien ook voor hem was. Hij was zelf de auctor intellectualis van
de term 'klachten van depressieve aard' die toen zij bekend werd gemaakt op
1 oktober 1982 zo'n opzien baarde. 'Zo voel ik dat en men mag dat best
weten', moet hij bij de voorbereiding van het betreffende perscommuniqué te
gen zijn directe medewerkers hebben gezegd.
Conclusie van al deze voorbeelden moet mijns inziens zijn dat waar de echte
privacy in het geding is, keer op keer een afweging tussen de belangen van
openbaarheid versus privacy gemaakt moet worden. De enige richtlijnen
waarover journalisten en archivarissen het wat dat betreft eens kunnen wor
den zijn:
361