aan de gemeentearchivaris voldoende zou zijn om ons van deze bepalingen voor een eerbaar doel ontheffing te verlenen. En door ervaring wijs geworden boden we zelfs nog aan eventueel materiaal pas te publiceren na het artikel te hebben voorgelegd aan de gemeentelijke archiefdienst. De gemeentearchivaris verwees, na de geldende regelingen herhaald te heb ben, door naar zijn broodheren, het college van b en w, om precies te zijn naar de burgemeester zelve. Op formele gronden, dachten we nog. Ook de heer Schols ontving dus een beleefd, zelfs door de redactiesecretaresse netjes uitge typt verzoek om ontheffing. De kwestie bleek toch ingewikkelder te zijn dan we dachten, want het kostte het gemeentelijk apparaat ruim twee maanden voordat ze ons wilden vertellen dat de notulen uit 1920 echt geheim waren en huns inziens vooral geheim dien den te blijven. Aanvankelijk werd nog het boeiende argument gebruikt dat we niet wetenschappelijk genoeg waren een topic die buiten het thema van van daag valt maar essentieel in de argumentatie was dat alleen ontheffing kon worden verleend 'indien de gegevens zodanig worden verwerkt dat zij niet her kenbaar zijn als betrekking hebbend op een bepaalde persoon of zaak'. Dat werd nog lastig in een biografische schets van Frangois van 'tSant. Het was, met andere woorden, een ambtelijke manier om te zeggen dat hier de privacy van bepaalde mensen in het geding was. Wiens persoonlijke le venssfeer bezoedeld dreigde te worden, werd uit de correspondentie met de Haagse autoriteiten niet duidelijk. Van 'tSant was inmiddels we spreken over de zomer van 1981 —al vijftien jaar dood. En, zelfs al zouden zijn na bestaanden Vrij Nederland in hun Zwitserse chalet ontvangen, de archivaris sen mochten, dat hadden we immers zelf aangeboden, ons op onwelvoegelijk taalgebruik over hun voorvader controleren. Nog even los van het feit dat het buitengewoon onwaarschijnlijk was dat over de kandidaat voor het hoofd commissariaat in 1920 ter vergadering van de raad één onvertogen woord zou zijn gevallen. Zo ging men destijds nog niet met elkaar om. Het zal, om dit voorbeeld af te sluiten, misschien sommigen van u een gru wel zijn en weer anderen een genoegen om te horen dat in de beroepsprocedure die volgde Vrij Nederland in het gelijk werd gesteld. En in de afloop van dit treffen was nog slechts pikant dat het gemeentearchief niets meer vóór publi catie wenste te lezen. De notulen zelf waren zo weinig informatief dat we geen enkel bruikbaar citaat konden vinden. De bedreiging van de privacy door openbaarmaking in Vrij Nederland van enige vergeelde paragrafen uit 1920 viel blijkbaar nogal mee. Hoe willekeurig het archivarissenbeleid op dit punt was, bleek ons pas daarna. Het privacy-argument werd door vrijwel elk archief vroeger of later te berde gebracht, maar opvallend was dat de verschillende archieven en archivarissen er elke keer een ander gewicht aan toekenden. Dus kregen we in de loop van het onderzoek naar Van 'tSant aanvankelijk géén inzage in de genoemde no tulen en géén inzage in het politiearchief van Den Haag. En zo kregen we wél gemakkelijk toestemming om het politiearchief van de gemeente Rotterdam uit dezelfde periode te bestuderen en gaf het ministerie van Justitie ons permis sie in extenso te citeren uit de personeelsdossiers over Van t Sant, zowel met betrekking tot zijn benoeming in Utrecht in 1916 als over zijn benoeming in Den Haag in 1920. 356 Een tweede voorbeeld uit eigen ervaringen met oude papieren. Deze keer wa ren die weliswaar niet onderworpen aan het regime van de Archiefwet of ge lijksoortige bepalingen, maar in verband met hun toevallige vindplaats aan de Wet openbaarheid van bestuur. De paperassen gaan gemeenlijk door het leven als het zogenaamde 'rapport-Warners', een 'strikt persoonlijk stuk van de hand van de toenmalige raadsadviseurs van oorlogspremier Gerbrandy, dat was opgemaakt in Londen in 1942, met als onderwerp dezelfde Van 'tSant, die het inmiddels tot éminence grise van de Nederlandse inlichtingendiensten had geschopt. Ooit moeten er meerdere exemplaren van dit stuk hebben bestaan, maar het gold blijkbaar als zo verschrikkelijk geheim dat er daar in 1981 nog maar één van over was. Hoe vertrouwelijk het rapport werd geacht, blijkt wel uit het feit dat minister-president Drees in 1948 weigerde het rapport aan de parlementaire enquête-commissie te overleggen; dat deed Van 'tSant toen maar zelf. Via allerlei omwegen was dat ene exemplaar terecht gekomen bij het mi nisterie van Algemene Zaken. Tot hen richtten wij dus het verzoek tot inzage, dan wel openbaarmaking, met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur. We kregen het niet. 'Het rapport-Warners bevat persoonlijke be leidsopvattingen van de ambtenaar-steller. Die opvattingen komen niet in aanmerking voor inzage op verzoek'. Zoals u waarschijnlijk bekend, is de uit drukking 'persoonlijke beleidsopvattingen' rechtstreeks afkomstig uit de Wet openbaarheid van bestuur en wel als uitzonderingsgrond om stukken niet openbaar te hoeven maken. Voorzover bovengenoemd argument-regel 1 dus niet opging, zo betoogde de juridisch adviseur van minister-president Van Agt, ook later toen we elkaar troffen voor de Afdeling rechtspraak van de Raad van State, gold, als in een echte Catch 22, regel 2: 'de informatie verstrekking blijft achterwege omdat het belang daarvan niet opweegt tegen het voorkómen van onevenredige benadeling van bij de aangelegenheid be trokkenen of derden'. Met andere woorden: de opvattingen van Warners wa ren zo persoonlijk dat ze, ook bijna veertig jaar na dato, het daglicht niet kon den velen; en, de privacy dan wel de belangen van derden konden worden ge schaad. Wiens belangen dat nu eigenlijk waren, komt later aan de orde. Tot slot een derde voorbeeld. Een ervaring van NRC-Handelsblad-redacteur José Toirkens die in 1981 inzage vroeg in allerlei stukken die ten behoeve van de kabinetsformatie door bewindslieden en ambtenaren waren vervaardigd. Onderwerpen: het financieringstekort, het monetair beleid, de belastingen, de bezuinigingen op de collectieve sector. Hetzelfde departement van Algemene Zaken verkocht weer nee, ook al kregen ze een half jaar laternet zoals met het rapport-Warners, ongelijk van de Raad van State. Ook nu werd weer het argu ment gebruikt dat ontleend was aan de wob - voor insiders: artikel 4 onder i luidende: 'het belang van het verstrekken van de informatie weegt niet op te gen de belangen van de bij de aangelegenheid betrokken personen In dit ge val: ministers, formateurs en informateurs, ambtenaren. Het element dat alle drie de voorbeelden gemeen hebben, is dat, ondanks het veelvuldig gebruik van termen als 'betrekking hebbend op een bepaalde per soon' of 'persoonlijke beleidsopvattingen', het in dergelijke gevallen helemaal niet om de bescherming van de privacy-de persoonlijke levenssfeer-gaat. 357

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 39