dat we in 1984 de akten toten met 1902 (1984 verminderd met (100- 18)) vrije
lijk ter raadpleging kunnen geven, volgend jaar de akten tot en met 1903,
enzovoorts. Alleen voor raadpleging van de akten na dat jaar, dus op dit mo
ment (Groningen is een van de eerste rijksarchieven waar die notariële archie
ven tot en met 1905 terechtkomen en het gemeentearchief Groningen idem
dito) voor de periode 1903-1905 en volgend jaar 1904-1905 moet van de onder
zoeker het bewijs gevraagd worden dat de betrokkene is overleden. Als het de
onderzoeker gaat om een testament is dat heel eenvoudig te constateren, om
dat testamenten van overledenen ter registratie gestempeld worden. De beper
kende bepaling geldt echter ook voor andere akten. Stel dat een onderzoeker
de volgende week bij mij komt en huwelijkse voorwaarden uit 1903, 1904 of
1905 wil zien, dan zal ik moeten vragen om een bewijs dat de betreffende partij
inmiddels is overleden.
In de hele discussie over openbaarheid en privacybescherming zijn we ge
neigd vooral naar de archiefdiensten te kijken. We vergeten dat naast de kilo
meters papier in de rijksarchieven, de gemeentelijke archiefdiensten en streek-
archivariaten, er ook nog eens een 100 kilometer papier aan oud archief staan
bij de gemeenten zonder archivaris. In vele van die kleine gemeenten is het hele
probleem van overbrenging naar de archiefbewaarplaats, met een verklaring
van overbrenging ex art. 18 van het Archiefbesluit met eventuele beperkende
bepalingen een academisch probleem.3 Ik geloof dat we bij de regelgeving en
bij de toepassing van die regelgeving eens moeten denken aan juist die kleinere
gemeenten en waterschappen waar het allemaal zo'n vaart niet loopt. Als je in
zo'n gemeente komt, worden iemand heel vriendelijk door het loket de akten
van de burgerlijke stand van een paar jaar geleden overhandigd; daar vraagt
men niet naar overbrenging, naar artikel 7 van de Archiefwet 1962 of naar de
Wet openbaarheid van bestuur.
Tenslotte is het de vraag of het onderwerp 'openbaarheid versus privacybe
scherming' eigenlijk ook niet een dreiging voor ons zelf, archivarissen in
houdt. Meeuwissen heeft gesproken over de waarborgen die je zou moeten of
kunnen geven aan degene die een archief in bewaring komt geven, dat aan de
beperkende bepalingen ook inderdaad de hand wordt gehouden. Hij heeft ge
zegd dat het personeel zelfs de eed of de belofte zou moeten afleggen. De hui
dige jaargang adspirant-archiefambtenaren aan de rijksarchiefschool heb ik
ernaar gevraagd: het bleek dat uitsluitend diegenen werkzaam bij de Centrale
archiefselectiedienst in Winschoten en het Rijksarchief in Groningen de eed of
belofte hadden afgelegd. Ook daar ziet u niet alleen onze zakelijke instelling
maar ook onze wantrouwige of voorzichtige instelling. Als diensthoofd moet
je wantrouwig zijn. Je kunt in beginsel niemand van je mensen vertrouwen.
Want praten over privacy en openbaarheid is allemaal heel mooi, totdat de
privacy of de openbaarheid jezelf, je eigen vlees en bloed aangaat.
Ik heb daar in mijn jaarrede al het een en ander over gezegd.4 U bent bezig
met een beperkt openbaar archief en u vindt gegevens over uzelf, uw vader,
over uw vrouw, uw schoonvader of noem maar iemand van nabije familie.
Staat u dan nog wel zo stevig in uw schoenen? Zijn er niet archieven die we in
huis hebben die maar beter helemaal gesloten kunnen blijven, ook voor u zelf?
Verboden vruchten kunnen dan maar beter verboden vruchten voor iedereen
blijven. Er zijn misschien zelfs wel archieven waarvan we moeten zeggen dat
het maar beter is ze te vernietigen voordat we ze in huis krijgen. Er zijn archie
ven die op aandrang van de archivaris zodanig verzegeld zijn dat ook hij zelf er
niet in kan kijken. Mij dunkt dat bij onze 'angsten en twijfels' over openbaar
heid en privacybescherming er ook de angst en de twijfel moeten zijn hoe wij
zelf zullen reageren als van ons de zedelijke moed wordt gevraagd om bepaal
de dingen maar niet te weten.5
Noten
1 Nederlands Archievenblad 87 (1983), 108.
2 Volgens cbs leefden er op 1 januari 1984 in Ne
derland 1 110-jarige (geboren 1874), 2 109-
jarigen, 4 108-jarigen, 2 107-jarigen, 12 106-
jarigen, 19 105-jarigen, 34 104-jarigen, 65 103-
jarigen, 149 102-jarigen en 208 101-jarigen.
3 Archieven 1980 (CBS-enquete), blz. 13, staat
2.4.
4 Deze jaargang, 89-91.
5 Nederlands Archievenblad 85 (1981), 306-311.
Lezing H.Arlman
Dames en heren
De ironie van het feit dat het Haagse gemeentearchief nu juist mij heeft uitge
nodigd over praktijkervaringen als journalist met 'openbaarheid versus priva
cy' te vertellen, zal sommigen van u niet zijn ontgaan. Want het meest opval
lende treffen tussen het archiefwezen en mijzelf als research-redacteur van
Vrij Nederland vond plaats met het Haagse gemeentearchief en de bestuurders
van deze stad.
In het kader van een uitgebreid onderzoek door mijn mederedacteur Gerard
Mulder en mij naar, laten we maar zeggen, leven en werken van Frangois van
't Sant-hoofdcommissaris van politie in Utrecht en Den Haag, trouble
shooter en vertrouweling van koningin Wilhelmina hadden wij al weken
lang misbruik gemaakt van de enthousiaste medewerking van enkele functio
narissen op de bovenste verdieping van de Loosduinseweg. Elk privé- en over
heidsarchief dat daar maar beschikbaar was, werd omgekeerd op mogelijke
verwijzingen naar de voormalige hoofdcommissaris. Wanhoop sloeg onzer
zijds slechts toe toen we de honderden meters ongeordende archieven van de
failliete Bank Scheurleer mochten bezichtigen. Om daarin te moeten snuffelen
leek ons niet echt een vrolijk vooruitzicht.
De bottom-line van bereidwilligheid en coöperatie werd tenslotte toch er
gens getrokken. Van 't Sant was in 1920, op 37-jarige leeftijd, door de hoogste
autoriteiten - in casu: de Koningin, burgemeester Patijn, premier Ruys de
Beerenbrouck en procureur-generaal Van den Brandeler als een deus ex ma
china in de vacature voor het hoofdcommissariaat hier in Den Haag gestopt.
De Haagse gemeenteraad, onwetend over de achtergronden van deze benoe
ming, wijdde er slechts één, en dan nog een besloten, raadszitting aan. Wat lag
er meer voor de hand voor ons om ook inzage te vragen in de notulen van deze
raadsvergadering uit de zomer van 1920?
De Haagse archivarissen onder u zullen nu begrijpend met het hoofd schud
den in de wetenschap dat zoiets hier natuurlijk niet zo maar kan. De notulen
van de raadsvergaderingen achter gesloten deuren, die hebben plaatsgevonden
tussen 1851 en 1951, zo weten zij, zijn immers pas na 75 jaar openbaar. Naïef
als we toen nog waren, namen we aan dat een simpel, maar beleefd verzoek
354
355