meegemaakt, dat een ambtenaar die bij ons op dat moment leeszaaldienst had, de niet-openbare kerkeraadsstukken behorend tot het archief van een kleine reformatorische gemeente in handen gaf van een aantal bezoekers. Bij navraag bleek, dat die bezoekers zich bekend hadden gemaakt als lidmaten met een bijzondere belangstelling voor de geschiedenis van hun gemeente. 'Als dat nu nog niet vertrouwd is', had de onschuldige leeszaalambtenaar ge dacht, niet bedenkend, dat de kerkeraad deze stukken nog liever aan de paus ter inzage had gegeven dan uitgerekend aan de eigen gemeenteleden. Concluderend wil ik zeggen, dames en heren, dat moedwillige schending van de privacy van derden door archiefmedewerkers wellicht nooit geheel kan worden voorkomen, maar dat de kans daartoe zoveel mogelijk moet worden beperkt. Schending van de privacy die het gevolg is van onachtzaamheid of vergeeflijke onwetendheid van medewerkers, kan'wél worden vermeden. Het is de taak van beheerders van archieven daar alert op te zijn en daar zelf steeds een voorbeeld in te geven. Tenslotte nog dit, dames en heren. Privacy - het recht om met rust gelaten te worden - is een rekbaar begrip. Of de openbaarmaking van bepaalde gege vens, mede gelet ook op de context waarbinnen dat geschiedt, een inbreuk op iemands privacy betekent, kan naar mijn mening het beste beoordeeld worden door degene wiens privacy het betreft. Ik wil er daarom voor pleiten, dat in schenkings- of inbewaargevingsakten de schenker of bewaargever wordt aan gewezen als de persoon of instantie, welke bepaalt of een derde niet-openbare bescheiden mag raadplegen en in voorkomend geval mag publiceren. Ik ben van mening, dat een archiefbeheerder die ten behoeve van een derde een ar chief opneemt, schoont, materieel verzorgt en toegankelijk maakt - en dat al les meestal om niet-niet nog eens naast de aansprakelijkheid voor geheim houding binnen zijn dienst de garantie op zich moet nemen voor de betrouw baarheid van onderzoekers. Hierbij komt nog dat het controleren, of in een publicatie de grenzen van het toelaatbare niet worden overschreden, erg ar beidsintensief kan zijn. Ik denk, dat wij onze tijd beter behoren te besteden. Lezing F. C. J. Ketelaar U bent hier naar toe gekomen om een aantal voordrachten aan te horen over het onderwerp openbaarheid en privacybescherming. Het spijt me echter dat ik moet zeggen dat de voordrachten van vanmiddag niet openbaar zijn en dat ik u allen - met uitzondering van professor Bank en misschien ook van mijn heer Arlman, als hij belooft 'wetenschappelijk' te werk te gaan - moet vragen om maar weer op te staan en te gaan wandelen en weer terug te komen als het openbare gedeelte aan de orde is. Stelt u zich eens de bezoeker van de studiezaal van een archief voor, bij voorbeeld de studiezaal van het jubilerende gemeentearchief. Hij komt daar aanzetten in het vertrouwen daar openbare archieven aan te treffen en die in gevolge de wet te kunnen raadplegen. Zoals u hier in goed vertrouwen naar toe bent gekomen in de verwachting dat u een aantal lezingen zou kunnen aanho ren. Bij het bezoek merkt onze onderzoeker echter dat allerlei overheids- en particuliere archieven juist niet openbaar zijn en dat hij net als u maar beter kan gaan wandelen. Maar, zult u tegenwerpen, die onderzoeker had zich moe ten voorbereiden. Er zijn archievenoverzichten en daarin kan hij toch zien van welke archieven de openbaarheid beperkt is; een sterretje immers geeft aan dat de openbaarheid beperkt is. Als u het overzicht van het Haagse gemeentearchief raadpleegt ziet u dat het archief van de architect Co Brandes, 1906-1955, een ster heeft, maar dat de even oude (of even jonge) archieven van zijn collegae Van Nieukerken en De Wolf geen ster hebben. Het archief van de Armenraad, later Sociale raad, 1944-1972, heeft géén ster, het archief van de gemeentelijke sociale dienst, 1921-1964, wel. Was het nu maar zo dat de sterren hetzelfde betekenden maar zo'n ster kan er op duiden dat het héle archief gesloten is, verzegeld misschien wel of dat alleen de laatste vijftig of de laatste dertig jaar niet toegankelijk zijn of dat inzage slechts onder bepaalde voorwaarden mogelijk is. Kortom, een heel scala van mogelijkheden verbergt zich achter die ene ster: per ast ra ad aspera\ de onderzoeker moet er wel astrant van worden. Het is overigens niet het gemeentearchief van Den Haag aan te wrijven dat men die sterretjes heeft gestrooid', dat is overeenkomstig de richtlijnen van de landelijke commissie die heeft vastgesteld dat alle beperkingen van de openbaarheid met die ene ster moeten worden aangeduid. In de praktijk ben ik tot de conclusie gekomen dat dit een verfoeilijk systeem is. Mocht het tot een tweede druk of op zijn minst tot een supplement van de huidige serie archievenoverzichten komen, dan moeten we de kenmerking van niet-openbare archieven meer nuanceren. Het doet wat komisch aan om bij een archief, laten we zeggen van de diakonie van de hervormde gemeente te 's-Gravenhage, 1583-1956, een ster te zien staan. Wij vermoeden dan wel dat dat dan alleen de laatste vijftig jaar geldt, maar de argeloze onderzoeker weet dat niet. De gebruiker moet weten waar hij of zij aan toe is. Dat geldt ook voor de overzichten, gidsen en inventarissen die de onderzoeker ter plaatse raadpleegt. Niet alleen in het gemeentearchief hier, maar bij alle archiefdiensten dienen de beperkende bepalingen duidelijk gepubliceerd te worden: in de inleiding op de inventaris. Maar omdat we allemaal weten dat dat het minst gelezen deel van de inventaris is, bepleit ik dat ook al in de aanvraaginstructie (die buitenop of op de eerste bladzij behoort te zijn aangebracht) vermeldt wordt: 'nota bene: archiefbescheiden uit die periode (of die en die nummers) zijn niet of slechts onder bepaalde voorwaarden, namelijk deze en deze, openbaar'. Daarnaast dient het personeel in de studiezaal eenduidig geïnstrueerd te zijn volgens welke procedure en door wie toestemming tot raadpleging van beperkt openbare archieven kan worden verleend. Dat geldt voor al het personeel, ook de invallers, de stagiaires en de depotbedienden die dienst doen in de studie zaal. Zij allen dienen met het systeem van de beperkingen op de openbaarheid vertrouwd te zijn. Dat is niet alleen een zaak voor het hoofd externe dienstver lening of de staf. Deze zaak is te belangrijk om alleen binnen de staf te blijven. Wie van uw medewerkers bijvoorbeeld weet het verschil tussen de beperking van de openbaarheid van de notariële archieven en de beperking van de open baarheid van de gevangenisarchieven? Ook de stukken zelf dienen een aanduiding van de beperking van de open baarheid te hebben. Bij collega Meeuwissen zijn dat rode stippen. De moge lijkheid daartoe is in het Rijksarchief in Groningen overwogen maar aange- 351

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 36