scheid te maken beoog ik aan te geven dat de raadpleging van stukken niet voor een ieder mogelijk is, hetgeen wel het geval is met de kennisname van de verkregen resultaten. In het vervolg van mijn betoog zal dit nader worden aan gegeven Ik beperk mij tot het beschikbaar stellen van archivalia door de rijksadmi nistratie, waarbij zoveel mogelijk wordt uitgegaan van de werkwijze bij het ministerie van Economische Zaken. Deze verbijzondering is noodzakelijk daar niet bij alle ministeries dezelfde uitgangspunten worden gehanteerd. Voordat hierop nader wordt ingegaan, wil ik eerst het terrein met u afpalen: 1 Uitgangspunt, als formele grondslag, is artikel 21 van het Koninklijk besluit algemene secretarie-aangelegenheden rijksadministratie. Hierin staat vermeld dat de secretaris-generaal richtlijnen geeft omtrent het beslissen van verzoeken van derden om archiefbescheiden te mogen raadplegen en dat het hoofd alge mene secretarie zorgdraagt voor de afhandeling van de ingewilligde verzoe ken. 2 Het gaat om archiefbescheiden, welke nog niet zijn overgebracht naar de rijksarchiefdienst of die naar deze dienst zijn overgebracht onder beperkende bepalingen met betrekking tot de openbaarheid. 3 De archiefbescheiden hebben de semi-statische fase bereikt, hetgeen impli ceert dat de desbetreffende gegevens niet meer in bewerking zijn; een van de bijzondere uitzonderingsgronden als bedoeld in artikel 1 van de Wet open baarheid van bestuur. Raadpleging van archivalia door derden houdt in dat stukken ter inzage wor den gegeven waarin de persoonlijke beleidsopvattingen van ministers of amb tenaren zijn vervat. Hier wordt dus voorbijgegaan aan een andere bijzondere uitzonderingsgrond van de wob. Het zijn juist deze stukken waarvoor de on derzoeker de grootste belangstelling zal hebben. Door het noemen van het woord onderzoeker geef ik een zekere profilering van de raadplegers. Bijna alle verzoeken die bij ons ministerie worden inge diend, zijn afkomstig van medewerkers of studenten van instellingen voor het wetenschappelijk onderwijs. Hiermee land ik aan bij de daadwerkelijke prak tijk. De ervaringen die ik hiermee heb zal ik belichten aan de hand van de gevolg de procedure, welke in drie delen is te onderscheiden: 1 Behandeling van het ingediende verzoek 2 Daadwerkelijke raadpleging 3 Toetsing van het manuscript Een verzoek om archiefbescheiden in te mogen zien moet schriftelijk worden gedaan en worden gericht aan de secretaris-generaal. Het verzoek dient ten minste te bevatten: Het doel van het onderzoek (mondt het uit in een dissertatie, doctoraalscriptie of andersoortige publikatie) Hetgeen men wenst te onderzoeken (onderwerp en periode) Onder wiens verantwoordelijkheid het onderzoek wordt verricht Als aan deze drie voorwaarden is voldaan, dan wordt het verzoek in behande ling genomen'. De eerste actie die hierop volgt is het intern archiefonderzoek. Hieronder versta ik dat wordt gekeken of zich in het archief stukken bevinden die betrekking hebben op het te onderzoeken onderwerp en de aard van de in houd. Voor wat dit laatste betreft, wordt de vraag gesteld of de desbetreffende bescheiden ter inzage kunnen worden gegeven. Bij het maken van deze keuze wordt een aantal wegingsfactoren gehanteerd, die nagenoeg overeenstemmen met de absolute en relatieve uitzonderingsgronden als genoemd in artikel 4 van de wob. Bij een aantal collegae is het gebruikelijk dat alvorens toestemming wordt verleend, de ter inzage te geven archivalia zeer consciëntieus worden be zien. Het gevolg hiervan is dat de onderzoeker zeer lang, naar mijn mening te lang, op antwoord moet wachten. Zelf gaan wij meer uit van het repressief toezicht, maar dit behandel ik liever bij het door mij als derde aangehaalde punt in de procedure: de toetsing van het manuscript. Mochten de resultaten van het intern onderzoek niets schokkends opleveren dan wordt raadpleging toegestaan, mits de meegezonden verklaring wordt on dertekend en geretourneerd. Als belangrijkste punten in deze verklaring kun nen worden genoemd dat de raadpleger het manuscript voorlegt alvorens tot publiceren wordt overge gaan, waarbij de minister zich het recht voorbehoudt dat publikatie van gege vens of een deel daarvan niet wordt toegestaan (uiteraard voor zover dit be trekking heeft op gegevens verkregen uit het archief van zijn ministerie), de onderzoeker gegevens die hem bij het onderzoek bekend zijn geworden niet aan anderen bekend zal maken. Ook hier zitten niet alle ministeries op dezelfde lijn. Er zijn ministeries die geen verklaring eisen. Als argument wordt gebezigd: als de toestemming is ver leend houdt het op. Zelf hecht ik eraan dat hier een zelfde gedragslijn wordt gevolgd uitmondende in een uniforme verklaring gebruikt door alle ministe ries. De Werkgroep semi-statische archieven van de Coördinatie-commissie algemene secretarie-aangelegenheden, waarvan ik toendertijd voorzitter was, heeft een modelverklaring opgesteld en deze aan voornoemde commissie voorgelegd. Diverse keren heb ik onderzoekers ontmoet die het vreemd vonden dat de toestemming en de voorwaarden zoveel uit elkaar lagen bij de diverse ministe ries. Veelal wordt de minute van de uitgaande brief waarin de toestemming wordt verleend, aan het desbetreffende beleidsonderdeel ter medeparafering aangeboden. Op dat moment wil er weieens een meningsverschil ontstaan. De beleidsafdeling is dan van mening dat de desbetreffende stukken niet beschik baar kunnen worden gesteld. Ter illustratie de volgende gebeurtenis. Een paar jaar geleden verzochten twee studenten om het archief van de zui veringscommissie voor het bedrijfsleven te mogen raadplegen. Zij wilden de rechtspleging toetsen. Uit het intern onderzoek bleek dat in het archief veel ge gevens over personen aanwezig waren. Met de studenten werd overeengeko men dat zij geen namen in hun doctoraalscriptie zouden vermelden. De desbe treffende beleidsafdeling had de grootste bezwaren tegen inwilliging van het verzoek. Je wist maar nooit waartoe het kon leiden; de affaire rond de heer Aantjes had men ook daar nog vers in het geheugen. Na veel discussie, gewe- 341 340

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 31