vijftig heeft de Afdeling Rechtspraak door niet te oordelen, impliciet grenzen aan de privacybescherming ten opzichte van het publieke belang van informa tieverschaffing gesteld.4 De rapporten werden aan Vrij Nederland met een be roep op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van nog levende per sonen en mogelijke nabestaanden geweigerd. Vrij Nederland meende dat dit beroep niet staande te houden was. De gebeurtenissen waren een kwart eeuw oud, er was veel publicitaire aandacht aan besteed zodat de namen van betrok kenen publiekelijk bekend zijn geworden. Voorts werd erop gewezen dat bij personen die een vooraanstaande openbare functie bekleden, het privéleven en het openbare leven tengevolge van die hoge positie sterk in elkaar overvloei en. De Afdeling heeft zich stilzwijgend bij dit verweer aangesloten. Naar mijn oordeel heeft zij daarmee aangegeven dat het belang van de privacybescher ming niet zo ver reikt dat indien het gaat om in wijde kring bekende historische gebeurtenissen, waarbij de namen van betrokkenen, die voor het merendeel een publieke functie bekleden reeds wijd en zijd bekend zijn, de privacybe scherming moet wijken voor het belang van informatieverstrekking. Dat het bepalen van de grenzen tussen openbaarheid en privacybescherming een voortdurend tasten en zoeken is toont een recente uitspraak over een ge schil tussen de Assurantiemaatschappij Nieuw Rotterdam n.v. en b en w van Amsterdam. Nieuw Rotterdam vroeg de gemeente afschriften van stukken die betrekking hadden op een tuchtzaak op grond van het reglement tucht rechtspraak taxichauffeurs.5 De gemeente wees het verzoek af. Interessant is de afwijzingsbeschikking waaruit blijkt dat de gemeente eerst van oordeel was dat het verzoek om informatie bij nader inzien zou moeten worden ingewil ligd. Het welwillende voornemen kwam voort uit het feit dat op grond van een circulaire het regel was dat uit hetgeen bij een strafrechtelijk onderzoek is ge constateerd, gegevens kunnen worden geput voor doeleinden die niet in het strafproces zijn gelegen. Civielrechtelijke belangen alsmede het voorkomen van onnodige procedure spelen hierbij een rol. Dat toch niet tot inwilliging is gekomen hing samen met een intussen gepubliceerde uitspraak van de voorzit ter van de Afdeling rechtspraak. Deze had namelijk uitgesproken dat het ver strekken van informatie ingeval de informatie wordt gevraagd ter versterking van de processonele positie in een rechtsgeding dat belang niet opweegt tegen het algemene publieke belang van de informatieverstrekking omdat de verzoe ker daar door onevenredig zou worden bevoordeeld. De gemeente wees het verzoek vervolgens af op grond van deze algemene uitzonderingsgrond. De Afdeling rechtspraak volgde de gemeente. Uit deze uitspraak blijkt dat het beroep op de eerbiediging van de persoon lijke levenssfeer wordt vervangen door het beroep op onevenredige bevoor- of benadeling, de algemene uitzonderingsgrond van artikel Ai. De jurisprudentie van de Afdeling rechtspraak laat zien dat de Afdeling en partijen geneigd zijn beide uitzonderingsgronden met elkaar in verband te brengen. De nauwe relatie heeft in het kader van de Evaluatie van de wob de suggestie opgeroepen de bijzondere uitzonderingsgrond met betrekking tot de privacybescherming te doen opgaan in de algemene uitzonderingsgrond. Met de Evaluatiecommissie ben ik van mening dat er geen reden is de bijzondere uitzonderingsgrond te laten vallen. Zeker niet in het licht van de herziene Grondwet waarin de bescherming van de persoonlijke levenssfeer als grond recht is opgenomen. Dat vereist naar mijn oordeel een uitdrukkelijke regeling van eventuele beperkingen die daaraan in de wetgeving mogen worden gesteld. d De geadresseerden-problematiek De discussie over de privacy-bescherming heeft er mede toe geleid dat in het bob in artikel 1, derde lid, de bepaling is opgenomen dat niet als documenten in de zin van de wob worden aangemerkt, de stukken en ander materiaal die bestemd zijn te worden verzonden of reeds zijn verzonden, totdat mag worden aangenomen dat zij de geadresseerde(n) hebben bereikt. Deze bepaling berust op de ongeschreven regel dat degene, aan wie men schrijft, ook het recht heeft daar het eerste kennis van te nemen. Ik meen dat deze regel een aspect van de persoonlijke levenssfeer van de geadresseerde betreft. De aan een persoon of instantie gerichte informatie ver dient dezelfde bescherming als de van die persoon of instantie afkomstige in formatie. Het is alleen merkwaardig dat de wob en het bob een verschillende bescherming bieden. De bescherming van de door de overheid te verzenden of verzonden, maar door de geadresseerde nog niet ontvangen informatie is volstrekt. Op de betrokken documenten is het woB-regime nog niet van toe passing, terwijl voor de aan de overheid toegezonden informatie een relatieve bescherming geldt. De Evaluatiecommissie merkt terecht op dat dit verschil moet worden opgeheven. In de vernieuwde wob zal daartoe een voorstel wor den gedaan. e Slotbeschouwing Uit het vorenstaande blijkt dat de bescherming van de privacy niet in een enke le wettelijke bepaling te vatten is. De mate waarin er bescherming moet wor den geboden hangt af van de verhoudingen waarin wordt gewerkt en de hoe danigheid waarin aan het maatschappelijk verkeer wordt deelgenomen. De wob heeft getracht de openbaarheid van bestuur en de behoefte aan privacy bescherming in zijn verscheidenheid te verenigen. Blijkens de jurisprudentie niet zonder succes, ook al zijn verbeteringen mogelijk. Noten 1 ar 25 mei 1984 nrs. ro 3.83.1325 en 16g8, (nog) niet gepubliceerd. 2 ar 30 juni 1982 no. 1.0050 (1982) Sp. 12. 3 ar 12 maart 1984 no. a-1.0918 (1982). 4 ar 4 januari 1982 nrs. a-2.21 14 (1982) Sp. 338 en a-2.21 15 (1982) Sp. 339. 5 ar 14 juni 1984 no. a-31.4474 (1982). Praktijkervaringen H. H. M. Dekkers Mijnheer de gemeente-archivaris, dames en heren Nadat u in de voorgaande voordrachten een aantal formele mogelijkheden en onmogelijkheden heeft gehoord met betrekking tot het verstrekken van infor matie uit archiefbescheiden van de overheid, wil ik u het een en ander vertellen over een bepaald facet hiervan, namelijk het voor raadpleging beschikbaar stellen van archivalia aan derden. Alvorens hierop nader in te gaan, leg ik lie ver het accent op openbaarmaking dan op openbaarheid. Door dit onder- 339 338

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1985 | | pagina 30