Hiermede ben ik dan gekomen aan het einde van mijn beschouwing over tien
jaren bezinning over het begrip 'openbaarheid' in de Archiefwet. Het laatste
woord zal hiermede echter nog niet zijn gezegd. Het zojuist beschreven voor
stel bevindt zich nog in de fase van overweging en beraad. Niettemin meende
ik er goed aan te doen u bij gelegenheid van dit symposium dit overzicht voor
te houden.
U zult zich in dit verband misschien afvragen waarom dit onderwerp in het
Voorlopige Standpunt Archiefbeleid niet aan de orde is gesteld. Hiervoor is
een eenvoudige verklaring. Ik zei u al, dat het oorspronkelijke voorstel van de
Commissie Nota Archiefbeleid als afzonderlijk advies, dus los van haar overi
ge werkzaamheden, is aangemerkt. Daar komt nog bij, dat het overleg over
het door de Archiefraad uitgebrachte advies over dat voorstel ten tijde van de
voorbereiding van bedoeld Voorlopig Standpunt nog niet was afgerond, zodat
er geen sprake kon zijn van zelfs maar een voorlopig standpunt over deze ma
terie na dat advies.
Noot
1 max querrien Pour une nouvelle politique du
patrimoine 1982), blz. 123.
De komende wetgeving inzake persoonsregistraties en de betekenis daarvan
voor het archiefwezen P. J. Hustinx
Ondanks de vriendelijke ontvangst voel ik mij in uw midden enigszins als een
kat in een vreemd pakhuis. Niet dat archiefbeheer wat mij betreft zou mogen
worden gelijkgesteld met het, bij voorkeur in goede en geordende staat, bewa
ren van zoveel mogelijk stukken; ik weet wel beter! Wel realiseer ik mij dat u
aanzienlijk meer vertrouwd bent met het onderwerp van vandaag en de ver
schillende vragen die daarbij kunnen rijzen. Ik zie dan ook bij voorbaat uit
naar de aangekondigde praktijkervaringen en de forumdiscussie van vanmid
dag.
Gelukkig kan ik mij beperken tot de invalshoek die mij is opgedragen: de
komende wetgeving inzake persoonsregistraties en de betekenis daarvan voor
het archiefwezen. Ik zal daartoe eerst wat zeggen over de bescherming van de
persoonlijke levenssfeer in het algemeen en over de stand van zaken bij de be
doelde wetgeving. Daarna zou ik enige punten willen aangeven die voor u wel
licht van belang zijn.
Mijn vertrekpunt is artikel 10 lid 1 van de herziene Grondwet. Daarin is be
paald dat een ieder recht heeft op eerbiediging van zijn persoonlijke levens
sfeer, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen. Dit betekent
dat eventuele beperkingen van het recht op eerbiediging van de persoonlijke
levenssfeer moeten zijn terug te voeren op een wet in formele zin. Deze bepa
ling zal overigens pas over enige jaren in werking treden.1
De inhoud van het begrip 'persoonlijke levenssfeer' is bij de grondwetsher
ziening niet duidelijk uit de verf gekomen. Leest men de kamerstukken, dan
blijkt dat de persoonlijke levenssfeer zeer uiteenlopende verschijningsvormen
kan hebben met als gemeenschappelijke noemer, dat het gaat om situaties
waarin het individu er aanspraak op kan maken onbevangen zichzelf te zijn en
geen inmenging van anderen behoeft te dulden.2
Deze aanduiding betekent natuurlijk slechts een verplaatsing van het pro
bleem. Het gaat er immers juist om in welke situaties iemand geen inmenging
van anderen behoeft te dulden, en ook wel wat in die situaties als inmenging
moet worden beschouwd. Vandaar dat is gezegd dat de wetgever en de rechter
gaandeweg nader inhoud zullen moeten geven aan het begrip 'persoonlijke le
venssfeer'.3
Intussen is het zo, dat het begrip op bepaalde gebieden al een duidelijke in
vulling heeft gekregen. Ik denk daarbij aan onderwerpen als het huisrecht, het
briefgeheim, het telefoongeheim en tot zekere hoogte ook het medisch be
roepsgeheim. Op andere gebieden is daarentegen nog volop sprake van ont
wikkeling. Duidelijk is wel dat deze gebieden niet alleen ruimtelijk zijn te be
grenzen: ook bepaalde gewoonten en gedragingen, abonnementen, lidmaat
schappen e.d. kunnen een onderdeel vormen van de persoonlijke levenssfeer.
Of dit zo is, hangt mede af van de heersende opvattingen in het maatschappe
lijk verkeer.
Een terrein waar het begrip nog geen vaste vorm heeft gekregen, is de re
gistratie van persoonsgegevens. Weliswaar zijn er duidelijke raakpunten met
de meer klassieke privacybescherming, zoals bij de bescherming van medische
dossiers, maar tot voor kort werd de vastlegging en het gebruik van persoons
gegevens niet gezien als een terrein waar de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer op wat ruimere schaal een rol zou kunnen spelen.
Sinds het begin van de zeventiger jaren is dat snel veranderd, mede onder in
vloed van ontwikkelingen op het gebied van de informatietechnologie. Tegen
woordig is men veel gevoeliger voor de gevaren van een onbelemmerd of on
zorgvuldig gebruik van persoonsregistraties. Men vindt die gedachte terug in
de Grondwet. Zo bevat artikel 10 lid 2 een opdracht aan de wetgever om regels
te stellen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het
vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens. Artikel 10 lid 3 sluit daarop
aan met een opdracht tot het stellen van regels inzake kennisneming en verbe
tering door de betrokken personen.
Ik verwacht dat deze regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer
vanzelf zullen leiden tot meer duidelijkheid over wat men op dit gebied mag
verwachten, heeft te laten of heeft te dulden, en derhalve ook tot een nadere
invulling van het begrip 'persoonlijke levenssfeer' op dit terrein. Dit vergt wel
een proces van afweging en ontwikkeling, waarvan de uitkomsten op deelge
bieden verschillend kunnen zijn. Mij lijkt dat echter onvermijdelijk op een ter
rein dat zo omvangrijk en veelkleurig is als het onderhavige.
U zult intussen hebben begrepen, dat ik weinig op heb met de gedachte dat
het recht op privacy bij voorbaat zou neerkomen op het recht om zelf te bepa
len welke gegevens door wie mogen worden vastgelegd, aan derden verstrekt
enz. In bepaalde situaties mag dat wellicht het geval zijn, als algemeen uit
gangspunt lijkt mij dit in hoge mate voorbarig en eenzijdig.
Ik kom nu aan de wetgeving. In eerste instantie is advies gevraagd aan een
329
328