voorstel had intussen een nieuwe impuls gekregen door de bij de behandeling
van het ontwerp-wOB in de Tweede Kamer aangenomen motie-Van der San-
den. De strekking van deze motie waarmee de regering kon instemmen, was,
dat binnen vijf jaren na het in werking treden van de wob de bestaande bepa
lingen omtrent openbaarmaking en geheimhouding aan de maatstaven van de
wob moesten voldoen.
Mede gelet op de gestelde termijn van vijf jaren, werd het voorstel van de
Commissie Nota Archiefbeleid als een afzonderlijke advies beschouwd. Het
lag daarbij in de bedoeling, dat het voorstel zou worden geïntegreerd in het
voorstel tot partiële, vooral technische herziening van de Archiefwet 1962. Al
vorens daartoe echter over te gaan, legde de toenmalige Staatssecretaris het
voorstel van de Commissie Nota Archiefbeleid alsnog voor aan Algemene Za
ken en aan de Archiefraad.
Kernpunt van het aan de Raad voorgelegde concept-wetsontwerp was het
voorstel de gronden voor beperking van de openbaarheid, zoals opgenomen in
de wob, geheel in de Archiefwet op te doen gaan. Dit voorstel werd door de
Archiefraad in zijn advies nummer 235 van 18 december 1981 ontraden. De
Raad voerde daarvoor aan, dat de doelstellingen en het systeem van de wob en
de Archiefwet dermate uiteenlopen, dat een aanpassing van laatstgenoemde
wet uiteindelijk ten nadele zou zijn van de openbaarheid in dat kader, name
lijk de beschikbaarheid van gegevens ten behoeve van het historisch onder
zoek. De Raad zou de aanpassing van de Archiefwet aan de algemene regeling
van de wob dan ook slechts verantwoord achten, indien deze zou leiden tot
een grotere openbaarheid dan thans reeds op grond van de Archiefwet wordt
verschaft.
Voor het ministerie was dit aanleiding om zich nader over het concept
wetsontwerp te beraden. Met het ministerie van Algemene Zaken werd her
nieuwd overleg gevoerd, mede omdat bij dat ministerie naar aanleiding van
het verslag van de Evaluatiecommissie Wet openbaarheid van bestuur een her
ziening van de wob wordt voorbereid.
De stand van zaken van dat nader beraad kan ik als volgt samenvatten. Ik
wil daarbij met klem erop wijzen dat ik uitsluitend het wvc-standpunt ver
tolk. Het door de Archiefraad gehanteerde argument van het uiteenlopend ka
rakter van beide genoemde wetten wordt onderschreven. Er wordt dan ook af
gezien van het oorspronkelijke voorstel om de uitzonderingsgronden in beide
wetten volledig gelijk te schakelen. Niettemin verliest de Archiefraad te veel
uit het oog, dat ook de Archiefwet op grond van artikel 7 in een beperking van
de openbaarheid voorziet, zij het dat deze beperking voor wat betreft de tijd
na de overbrenging alleen wordt gegrond op het moeilijk hanteerbare begrip
'algemeen belang' en bij de overbrenging zelfs ongeclausuleerd. In feite kan
op de meest eenvoudige manier aan de motie-Van der Sanden worden toege
komen, wanneer men enerzijds de gronden tot beperking van de openbaarheid
in de wob toetst aan het begrip algemeen belang en men anderzijds in die
gronden een duidelijke schifting aanbrengt en die gronden welke voor de wer
king van de Archiefwet minder zinvol zijn laat vervallen.
Na schifting resteert dan een reeks van vijf beperkingsgronden, en wel deze:
de eenheid van de Kroon
de veiligheid van de Staat
326
het vertrouwelijke karakter van bedrijfs- en fabricagegegevens, die door na
tuurlijke of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn medegedeeld
de betrekkingen van Nederland met andere landen
het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming
van medische en psychologische onderzoeksresultaten, die individuele geval
len betreffen.
Het zal duidelijk zijn, dat de openbaarheid krachtens de archiefwet reeds gro
ter is dan die van de wob, omdat beperkingsgronden als bij voorbeeld de eco
nomische en financiële belangen van de Staat, of de inspectie, controle of toe
zicht door of vanwege overheidsorganen niet zijn overgenomen.
Maar ook in vergelijking met de huidige regeling van het openbaarheidsbe
ginsel in de Archiefwet betekent deze invulling van het begrip algemeen belang
een verbetering. Immers het huidige artikel 7 bevat een ongeclausuleerde mo
gelijkheid tot het stellen van beperkingen aan de openbaarheid. Een limitatie
ve opsomming van de gevallen waarin overwegingen van algemeen belang in
het geding zijn, biedt derhalve meer duidelijkheid en zekerheid en betekent
dus een kwalitatieve verbetering van de openbaarheidswaarborg van de Ar
chiefwet.
Het is verheugend te constateren, dat het tot zoverre geschetste voorstel in
grote lijnen overeenkomt met de gedachten, die door een commissie van de
Vereniging van Archivarissen in Nederland zijn vastgelegd in het dit jaar gepu
bliceerde rapport 'Regeling Openbaarheid Archieven'.
Het ligt overigens wel in de bedoeling om aan alle bovengenoemde gronden
een relatief karakter toe te kennen. Dit is met name van belang voor de eerste
twee genoemden, de eenheid van de Kroon en de veiligheid van de Staat. Deze
gronden zijn in de wob absoluut. 'Relatief' in deze zin betekent, dat de ar
chiefbeheerder in een concreet geval tot inzage van archiefbescheiden de ge
noemde belangen dient af te wegen tegen het belang van raadpleging of ge
bruik van de stukken. De taak van de archivaris zal daardoor wel verzwaard
worden om ook, zo ben ik overtuigd, tegelijkertijd aan betekenis te winnen.
Overigens wijs ik er op, dat reeds nu al het gebruik bestaat om in beginsel van
raadpleging uitgesloten stukken onder bepaalde voorwaarden ter inzage te ge
ven.
Ik heb mij in dit betoog beperkt tot de openbaarheid van overgebrachte ar
chieven van overheidsorganen. Het beheer van deze archieven is immers een
primaire taak van de archivaris. Het is bovendien niet aan de wetgever om re
gels te stellen met betrekking tot de openbaarheid van particuliere archieven,
die ter deponering aan een openbare archiefbewaarplaats worden aangebo
den. De beslissing over eventuele beperkingen berust zonder twijfel bij de be
trokken particulier, zij het dat uiteraard de archivaris door adviezen die parti
culier daarbij behulpzaam zal kunnen zijn. Wel vraag ik mij in dit verband af
of een archiefbeheerder, die een particulier archief krijgt aangeboden onder
absolute voorwaarde dat dat archief gedurende lange tijd bij voorbeeld veer
tig jaar niet geraadpleegd mag worden, voldoende recht doet aan zijn open
bare functie. De Commissie Regeling Openbaarheid stelt mijns inziens dan
ook terecht, dat-waar in het verleden dergelijke deponeringen tot stand zijn
gekomen-deze regelingen herziening behoeven.
327