Bespreking van boeken
Geldern aan die van Wanssum, waarbij hun gelast wordt een paard te leveren
'bij mogelijke concentratie van Pruisische troepen naar aanleiding van de ge
beurtenissen bij Goejanverwellesluis op 28 juni' van dat jaar.
Tot slot van deze bespreking nog een drietal - uiteraard constructief
bedoelde suggesties van gebruikerszijde met het oog op toekomstige soort
gelijke inventarissen. Bij bepaalde typen archiefonderzoek kan het in de aan
loopfase voor de onderzoeker tijdbesparend werken als hij reeds aan de titel
van zo'n inventaris kan zien over welke periode het betrokken archief zich uit
strekt. Alleen Van Geijn vermeldde in zijn titel begin- en eindjaar (1546-1798).
Punt twee. Alle drie inventarissen hebben achterin een 'inhoud', verwijzend
naar pagina's. In die inhoudsopgaven treft men echter onder het hoofd 'in
ventaris' - per saldo het pièce de résistance - een verwijzing aan naar een 'In
deling van de inventaris', die telkens na de bij de inleiding behorende noten
staat afgedrukt respectievelijk op blz. 35 (Wanssum), op blz. 23 (Neeritter)
en op blz. 25 (Well en Bergen) -, verwijzend naar inventarisnummers. Blade
ren dus.Zou een geïntegreerde of althans synoptische weergave van 'in
houd' en 'indeling' - uiteraard óf aan het begin èf aan het eind - niet doelma
tiger zijn?
Derde en laatste punt: in de 'tafels' op de procesdossiers komt men in de
tweede kolom-waarin, naar ik aanneem, de 'aanleggers' der processen ver
meld staan (waarom trouwens boven kolom 2 niet 'aanlegger(s)' en boven ko
lom 3 niet 'verweerder(s)' gezet?) - geregeld de vermelding 'drost' (Wanssum),
'meier' (Neeritter) of 'scholtis' (Well en Bergen) tegen. Uit kolom 4 ('geschil
punten') blijkt, dat het in deze gevallen steeds om strafzaken gaat, waarin de
drost, meier of scholtis ratione officii als klager optrad. Althans voor wat de
procesdossiers betreft ware dus een splitsing in 'criminele' en 'civiele' dossiers
mogelijk geweest (dit in tegenstelling tot de protocollen, waarin zowel civiele
als criminele zaken afwisselend voorkomen). Mijns inziens zou het aanbren
gen van zo'n splitsing gebruikswaarde-verhogend werken. Feitelijk blijken de
'criminele' zaken trouwens al uitgesplitst te zijn, namelijk in de respectieve
'klappers' (bijlagen ii) achter het ook daarin voorkomende woord 'drost' c.q.
'meier' c.q. 'scholtis', waar telkens een groot aantal jaren genoemd wordt.
Wie enkel in de criminele dossiers geïnteresseerd is wordt aldus genoopt tot
veelvuldig 'bladeren'. 'Erg' is dat natuurlijk niet, maar het had op eenvoudige
wijze voorkomen kunnen worden.
O. Moorman van Kappen
j. B. M. van hoek, Eike van Repgow's rechtsboek in beeld. Observaties omtrent
de verluchting van de Saksenspiegel. De Walburg Pers, Zutphen 1982.
Tussen 1215 en 1235 beschreef Eike von Repgow het Oostfaalse recht in de
Sachsenspiegel. Dit rechtsboek - de eerste private optekening van middel
eeuws geldend gewoonterecht heeft kracht van wet gehad in Noord-
Duitsland en is ook in onze gewesten in gebruik geweest. Zo hebben de land
rechten van Wedde en Westerwolde (1470) en van Selwerd (1529) bepalingen
aan de Saksenspiegel ontleend. In 1479 werd te Gouda een samenvatting en be
werking van de Saksenspiegel en van de aantekeningen (glossen) daarop uitge
geven. Tot 1556 beleefde deze Hollandse Saksenspiegel negentien uitgaven.
Onder de ongeveer 200 bewaardgebleven handschriften van de Saksenspie
gel zijn er vier met plaatjes verlucht. Deze codices picturati of Bilderhand-
schriften, alle uit de veertiende eeuw, worden naar hun verblijfplaats aange
duid als het Heidelberger, het Dresdener, het Oldenburger en het Wolffenbüt-
teler Bilderhandschrift. Het laatstgenoemde is een kopie van het Dresdener
handschrift. Het dertiende eeuwse verloren gegane voorbeeld van het Heidel
berger en het Dresdener handschrift was slechts zijdelings verwant met het
eveneens verloren gegane voorbeeld waarop het Oldenburger handschrift te
ruggaat.
In deze Bilderhandschriften verwijst elk plaatje door middel van een letter
naar de bijbehorende tekst, gekenmerkt door dezelfde letter. De tekst per pagi
na varieert: passages die ruim van verluchting moesten worden voorzien,
moesten ruim worden geschreven en karig te verluchten passages dichter, om
zoveel mogelijk parallellie tussen tekst en beeld te krijgen. Van Hoek gaat hier
op diep in en komt met nieuwe bevindingen over het gebruik van de Bilder-
buchstaben en de inrichting van de tekst- en beeldkolommen.
De geleerden zijn het niet eens over de functie van de plaatjes. Van Hoek
denkt dat de plaatjes steun boden voor het begrijpen van de tekst in een voor de
lezer vreemd dialect. Voor analfabeten waren zij niet in de eerste plaats
bestemd: reeds Von Amira (1902) wees erop dat er talloze plaatsen zijn waar
analfabeten geen enkel houvast zouden hebben aan de plaatjes als het erom
ging de inhoud van de tekst te achterhalen. Koschorrek (1971) heeft de nadruk
gelegd op het mnemotechnisch karakter van de illustraties. Soms zijn de plaat
jes echter alleen maar misleidend. Waarschijnlijk dienden ze slechts 'der Be-
friedigung des Anschauungstriebes', zoals Goethe veronderstelde. De be
schouwer wordt uitgedaagd om de in de tekstkolom geschreven tekst in beeld
terug te vindenDaarvoor moet hij op de hoogte zij n van de verschillende sym
booltechnieken waarmee de tekst in beeld werd omgezet. Subjectieve symbo-
271
270