Onder 5 wordt in de generale index Gouverneur verwezen naar de ordenum mers, dit zijn de genummerde rubrieken en de jaren waarin ze voorkomen, in de generale index gs naar de pagina's van de index en de jaren waarin de ver meldingen voorkomen. De gespecificeerde index bevat de hoofdrubriek en (1) het nieuwe trefwoord, tot stand gekomen door een analyse van de inhoud van de oude trefwoorden; dan volgt (2) een omschrijving van de oude trefwoor den. Vervolgens, als er vermeldingen onder het desbetreffende trefwoord te vinden zijn, (3) een globale opsomming van de onderwerpen en (4) verwijzin gen naar andere hoofdrubrieken en trefwoorden daaronder, ook in het gs- archief, respectievelijk het gouverneursarchief. Voorts staan er verwijzingen naar inventarisnummers van andere stukken dan de verbalen; hiermee is Noord-Holland de enige. Deze categorie verwijzingen lijkt mij zeer nuttig, aangezien onderzoekers bij geïndiceerde series doorgaans vergeten dat er ook nog andere stukken zijn dan series (evenals zij, omgekeerd, vaak vergeten dat er bij een in hoofdzaak volgens dossierstelsel opgebouwd archief ook nog se ries notulen, rekeningen etc. bestaan). Dan volgen in de studiezaalversie (5) de rubrieknummers voor het gouverneursarchief en de pagina's van de index voor het GS-archief en (6) de jaren waarover de vermeldingen in de oorspron kelijke index voorkomen. In de in offsetdruk verspreide editie staan alleen de jaartallen. Daar ook in de gedrukte inventaris door middel van rubrieksnum mers naar andere rubrieken wordt verwezen, zou het praktisch zijn geweest deze behalve het paginanummer bovenaan de bladzijden op te nemen. De Friese generale index is overeenkomstig opgebouwd, al ontbreekt (5) he lemaal en staan de jaartallen direct achter het hoofdtrefwoord; de Friese index bevat echter bovendien bij de oude trefwoordomschrijvingen (2) een specifica tie over de jaren waarin de vermeldingen in de oorspronkelijke indices voor komen. De raadpleger moet dus via de inhoudsopgave de juiste bladzijde in de index opzoeken, hetgeen één stap meer is dan bij de Drentse en Noordholland se werkwijze. De Drentse index bevat per jaartal tevens de bladzijde van de in dex. Als gevolg van de bladindeling en het gebruik van termen als: onder ande re, zie, zie ook, is de Noordhollandse opzet even gebruikersvriendelijk als een beeldscherm. In het Drentse en Friese systeem zijn de verschillende onderde len van elke rubriek met een cijfercodering aangegeven, waardoor vooral (2), (3) en (4) nogal moeizaam leesbaar zijn. De verwijzingen onder (4) geven bo vendien niet de rubrieken op, maar rubrieknummers, waardoor het geheel een getallenbrij wordt. De raadpleger moet, tenzij hij dagelijks met het systeem werkt, zich bij iedere gelegenheid opnieuw in het systeem inwerken. Dit geldt zelfs voor een vakman. Aan deze kwaal lijdt de Noordhollandse versie aan zienlijk minder. Het feitelijke werk, het analyseren van de bestaande trefwoorden en het zo nodig comprimeren dan wel uitsplitsen tot nieuwe trefwoorden, vereist een vrij diepgaande kennis van de administratie. Verder is de hoeveelheid werk, wanneer men eenmaal een methode heeft gekozen, natuurlijk gigantisch. De ze indices vormen dan ook tevens het bewijs dat men met hulpkrachten (voor namelijk dienstweigeraars) belangrijke toegangen op archieven kan maken, mits dezen historisch onderlegd zijn en intensief begeleid worden. Eerder was een dergelijk systeem al toegepast door H. A. J. van Schie^De archieven van het comité te lande 1795-1798 en het ministerie van oorlog 1798- 266 1810 (1813), 's-Gravenhage 1979. Het Friese systeem lijkt hier het meeste op: Van Schie beperkte zich tot een herindeling van de oorspronkelijke trefwoor den onder opgave van de jaartallen, waarbij dat trefwoord in de index voor komt, alsmede verwijzingen naar andere trefwoorden. De hoofdauteur van deze inventaris heeft Van Schie's werk indertijd (nab 84 (1980), 586 589) ge recenseerd en daarbij tevens zijn eigen inzichten uiteengezet. Mijns inziens heeft de auteur het niet bij kritiek gelaten, maar ook in de praktijk bewezen dat deze vorm van indicering uitvoerbaar is. Terugkomend op de bovengestelde vraag: is het inderdaad nuttig om deze generale index in de inventaris op te nemen? Met de Drentse en Friese index is dat toch ook niet gedaan? Men moet mijns inziens voor de beantwoording kij ken naar de verhouding van de opgaven in de index met de omschrijving van de taken in de inleiding van de inventaris. Dan blijkt dat in de inleiding een globale omschrijving staat (in de Noordhollandse inventaris een zeer goede, mede dankzij het voorwerk bij de vervaardiging van de twee indices), terwijl een gedetailleerd overzicht van de werkelijk behandelde onderwerpen in deze index te vinden is en zeker niet minder dan onder de 'stukken betreffende bij zondere onderwerpen' in de inventaris in engere zin. Deze rubriek heeft altijd een wat bloemlezend karakter, afhankelijk van wat toevallig is overgeleverd. De vraag lijkt mij hiermee voldoende beantwoord. Het is bijzonder spijtig dat men nog niet in staat is geweest de onderdelen 'kabinet' te indiceren; de hierbij aanwezige toegangen laten een behandelings wijze als hierboven omschreven niet toe, men moet vrijwel opnieuw beginnen op het niveau van de verbalen. Het belang van de stukken rechtvaardigt het werk echter wel, hoe omvangrijk dit ook moge zijn. Ten slotte: op pagina 30 van de inleiding is vermeld op welke terloopse wijze het kb van 1823 inzake de registratuur van de rijksadministratie ook voor de provincies van kracht is verklaard, namelijk in een besluit waarbij aan de gou verneurs tevens aanwijzingen worden gegeven betreffende het 'bestuur en toe- zigt' over al hetgeen betreft de administratie en invordering van 's lands mid delen, gepubliceerd in het Bijvoegsel tot het Staatsblad, tweede serie, tiende deel, 16 november 1823, pagina 1156. Ik had wel eens eerder gezocht naar de reden waarom provinciale en rijksarchieven volgens hetzelfde verbaalstelsel zijn opgebouwd (en gemeente-archieven daar doorgaans van afwijken). Voor het zoeken van dergelijke informatie, verscholen in stukken die in hoofdzaak een heel ander onderwerp betreffen, is natuurlijk geen enkel zinnig indiceer systeem te ontwikkelen. Dergelijke toevalsvondsten geven dit vak weliswaar een vleug romantiek, maar geven tevens de beperkingen aan, waaraan ook ontwerpers van indiceersystemen zijn gebonden. A.J.M. den Teuling 267

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1984 | | pagina 38