Holland in 2456 nummers (gemiddeld nog geen 18 per strekkende meter). De
verschillen zitten vooral in de rubrieken 'Bijzonder'. Zo worden ingekomen
antwoorden van gemeentebesturen op circulaires in de Gelderse inventaris
vaak per gemeente beschreven (bijvoorbeeld de nummers 2859-3079), waar de
Zeeuwse of Noordhollandse inventarissen één of enkele nummers gebruiken.
Nadere toegangen
In het laatste deel (vu) is een index op geografische en persoonsnamen op
genomen, die liefst 80 pagina's telt. Toch heeft deze index alleen betrekking
op namen voorkomend in de inleidingen, bijlagen, lijst van kaarten en in de
beschrijvingen, dat wil zeggen vrijwel alleen de beschrijvingen in de rubrieken
'Bijzonder'. Een ongetwijfeld omvangrijk gedeelte, namelijk de stukken in de
afdelingen 'Algemeen' (notulen, verbalen, ingekomen/uitgaande stukken als
serie), blijft dus in feite buiten deze index.
Ook hebben de bewerkers zich niet gewaagd aan een index op zaken. De
vraag mag gesteld worden, of daartoe de bestaande eigentijdse, door de admi
nistratie zelf samengestelde ingangen niet hadden kunnen worden benut. Te
meer daar in de inventaris van het archief van de landdrost (m, 1015-1042) is
opgenomen een 'Lijst van trefwoorden uit de repertoria op het verbaal van de
divisie Politie en Economie'. Daarin zijn de trefwoorden door de inventarisa-
tor niet 'vertaald' of aangepast, maar wel in een kolom 'Opmerkingen' ver
klaard of aan verwante trefwoorden gerelateerd. In andere deel-inventarissen
missen we zulke lijsten, hoewel er bij sommige archieven wel degelijk eigen
tijdse indices beschikbaar waren. Het is niet duidelijk waarom het bij dit ene
experiment is gebleven.
Het incorporeren van alle eigentijdse ingangen in één 'generale index' zou
ongetwijfeld op grote problemen zijn gestuit, alleen al door de uiteenlopende
opzet en kwaliteit van de verschillende ingangen. Voorts de omstandigheid,
dat lang niet alle jaren door eigentijdse indices zijn 'gecovered': het zelf indi
ceren van de verbalen uit die jaren zou de levensduur van het totale project on
getwijfeld met vele jaren hebben verlengd.
Dit brengt mij tot de volgende, wat delicate vraag: wegen die elf jaren arbeid
(1973-1983) die nu aan dit omvangrijke project zijn besteed wel op tegen het
nut voor het historisch onderzoek? Mogen we van de onderzoeker niet ver
wachten dat hij/zij ook zelf het nodige zoekwerk zal verrichten? Om met dit
laatste aspect te beginnen, de Gelderse bestuursarchieven 1795-1813 lijken de
finitief te zijn ontsloten, maar de onderzoekers zullen voor bepaalde jaren,
vooral vóór 1805, toch via vrij gebrekkige hulpmiddelen als agenda's hun weg
moeten zien de vinden. Dit kan men de inventarisatoren niet euvel duiden: de
schuld ligt bij de toenmalige administratie, die het vervaardigen van nadere
toegangen niet zelden als sluitpost beschouwde. Waar mogelijk hebben de in
ventarisatoren de gebreken van de registratuur gesignaleerd en getracht te ver
helpen. Ongetwijfeld is elf jaar voor een inventaris een hele tijd, maar bedacht
dient te worden dat veel werkstukken zijn vervaardigd door steeds wisselende
aspirant-archiefambtenaren in het kader van hun opleiding. Begeleiding,
coördinatie en eindredactie zijn door vaste formatiekrachten verzorgd en zul
len zeker ook de nodige mensjaren hebben gevergd.
262
Een in veel opzichten baanbrekende en voorbeeldige inventaris is in elk geval
het resultaat. De lay-out ziet er goed uit: men profiteerde bij deze uitgave van
de afdeling tekstverzorging en de drukkerij van het Provinciaal Bestuur van
Gelderland. Ietwat uit de toon vallend is de gewoonte bepaalde rubriekaan
duidingen een kleiner en minder opvallend lettertype te geven dan dat van
daaraan ondergeschikte subrubrieken en dal van de beschrijvingen van de ar
chivalia (bijvoorbeeld iv, 1241 en vi, 1789). Zeer duidelijk daarentegen zijn de
opgenomen kaarten die de vele territoriale wijzigingen in beeld brengen. Het
op gekleurde en daardoor goed opvallende pagina's afdrukken van de 'Aan
wijzingen voor de gebruiker' memoreerde ik reeds. In elk deel zit voorin een
beknopte algemene inhoudsopgave die alle zeven delen omvat; achter in elk
deel is een gedetailleerde inhoudsopgave opgenomen, die een snelle oriëntatie
mogelijk maakt.
F. J. M. Otten
f.j.m.otten (m.m.v. G. B. van Rheenen en J. Valenbreder-Everse) Archief
van het provinciaal bestuur van Noord-Holland 1814-18508 en 254 blz. In
ventarisreeks nummer 35, Rijksarchief in Noord-Holland, Haarlem 1984.
In de titel van dit 'systematisch ingedeeld geheel van beschrijvingen van de
bestanddelen van een archief' ontbreekt het woord 'inventaris'. Daar de in
ventaris in engere zin slechts 23 van de 254 bladzijden in beslag neemt, is dat in
dit geval terecht. Bij meer klassiek ingedeelde inventarissen van de Rijksar
chiefdienst ontbreekt het woord meestal ook en daar is de duidelijkheid min
der mee gediend.
Ook terecht is het gebruik van het enkelvoud voor het woord 'Archief'; arti
kel 11 van de instructie voor de gouverneurs in de provinciën 1820 (Stb. 27)
deelt namelijk mede dat de gouverneurs 'van den Griffier en van de verdere
ambtenaren gelijk gebruik als voor de werkzaamheden der Staten of Gede
puteerden' maken. Hieruit volgt dat, in moderne terminologie omgezet, de
griffier beheerder is van alle drie onderdelen van het provinciaal archief: Gou
verneur (inclusief 'kabinet'), gedeputeerde staten en provinciale staten, on
geacht de status van rijksambtenaar van de gouverneur.
De inleiding bevat een duidelijk en uitvoerig overzicht van de werkwijze en
de taken van de onderdelen van het provinciaal bestuur. Hierbij wordt een on
derscheid gemaakt tussen de taken ten opzichte van de eigen interne organisa
tie enerzijds en het rijk en de onder toezicht staande steden en plattelandsge
meenten anderzijds waar het gaat om belastingheffing, financiën en eigen
dommen en bestuurlijke organisatie. In de rubriekenindeling in de inventaris
in engere zin wordt dit onderscheid ten onrechte niet volgehouden (bij voor
beeld GS, pagina's 74 tot 79 rubrieken bestuur en financiën; Kabinet, pagina's
65 tot 66, rubriek bestuur: de bemoeienis met eigen organisatie en financiën en
die van de gemeenten, waarop toezicht wordt gehouden staan in dezelfde ru
briek door elkaar). In de uitvoerige 'generale index' wordt het onderscheid wel
weer gemaakt. Op deze index kom ik hieronder nog terug.
Een onderscheid dat terecht niet gemaakt wordt is dat tussen militie en
263