Bespreking van inventarissen j. hofman (eindredactie) e.a., Archieven der gewestelijke besturen in de Bataafs-Franse tijd in Gelderland 1795 - 1813. Delen i - vu, 2194 blz. Gelderse inventarissenreeks nr. 21. Rijksarchief in Gelderland, Arnhem, 1983. Een qua omvang indrukwekkende publicatie in zeven delen ligt al enige tijd op mijn bureau om te worden besproken in het Archievenblad. Inventarissen wor den zelden voor de eeuwigheid gemaakt: de auteurs van deze inventaris schij nen vastbesloten te zijn geweest met dit gebruik eens en voorgoed af te rekenen. In een recensie in het nab 1979, 59) constateerde de eindredacteur van deze Gelderse inventaris een duidelijke herwaardering bij de geschiedschrijving van de Bataafs-Franse tijd. Het toegankelijk maken van de archieven uit die perio de sluit bij deze ontwikkeling uiteraard goed aan. De tot nu toe gepubliceerde inventarissen betreffen echter voornamelijk de gewestelijke bestuursarchie ven: voor de centrale regeringsarchieven uit de jaren 1795-1813 die op het Alge meen Rijksarchief berusten, moeten de onderzoekers zich nog vrijwel uitslui tend zien te redden met weinig gebruikersvriendelijke, getypte inventarissen, vaak zonder behoorlijke inleiding. Van de meeste provincies zijn wél gedrukte inventarissen beschikbaar, al da teert bijvoorbeeld de Utrechtse al van 1915 en is de periode 1795-1813 daarin gemakshalve als aanhangsel van het Statenarchief beschreven. Op andere in ventarissen is nog wel het nodige aan te merken: zo wordt de in 1967 gepubli ceerde Friese inventaris sinds enige tijd geheel omgewerkt, omdat er kennelijk niet bevredigend mee te werken valt. Dit laatste nu zal in Gelderland niet spoe dig het geval zijn. Titel De titel wijst erop, dat we met een aantal afzonderlijke archieven, een con glomeraat, te maken hebben. Dat hangt samen met de vele bestuurlijke reorga nisaties in deze periode. Nu hebben bestuurlijke wijzigingen bijna steeds kwa lijke gevolgen voor het archiefbeheer; voor de latere inventarisator vormen zij even zovele kwellingen. Naast de meer algemene bestuursorganen waren er aparte organen voor bepaalde taken, met name op het terrein van de belastin gen en de domeinen, waardoor ook weer aparte archieven werden gevormd. In paragraaf 1.42 van de inleiding wordt verantwoord welke archieven uit de periode 1795-1813 wel en welke niet in de publicatie zijn opgenomen. Niet zo overtuigend vond ik de argumentatie om de gewestelijk fungerende colleges van financiën uit de jaren 1799-1805 wél op te nemen en de in de drie kwartieren in dezelfde jaren fungerende colleges weer niet. Het belangrijkste argument om 258 de eerstgenoemde wél op te nemen, namelijk het nationaal worden van de be lastingen ingevolge de Staatsregeling van 1798, is immers evenzeer van toepas sing op de laatstgenoemde archieven (deel t, blz. 55). Begin- en eindjaar Begin- en eindjaar van deze inventaris vormden niet steeds een duidelijke cesuur. Vooral bij de domeinadministratie leverde 1795 problemen op. De door de auteurs gekozen afsluiting per ultimo 1813 betekent onder meer dat op gewestelijk niveau de Commissarissen-generaal (die fungeren van eind 1813 tot en met april 1814) er buiten vallen. Ik herinner me een discussie bin nen een groep inventarisatoren van de provinciale archieven, al weer enkele ja ren geleden, over de vraag of het met het oog op de onderzoeker niet wenselijk zou zijn de inventarissen van deze archieven steeds per 1 mei 1814 te laten be ginnen, dus met het aantreden van de Gouverneurs, dan wel vier maanden eer der met het aantreden van de Commissarissen-generaal. Uniformiteit bleek toen een moeilijk haalbare kaart. Persoonlijk ben ik een voorstander van 1 mei 1814: eerst dan is er sprake van een nieuw bestel in de provincie, gebaseerd op de Grondwet van maart 1814, terwijl in de periode eind 1813 - april 1814 de administratie 'provisioneel' geheel 'op de oude voet' bleef, al kregen dan en kele functies een andere benaming. Scheiding van de archieven De bestuurlijke reorganisaties in de jaren 1795, 1798, 1799, 1802 en 1807 zijn in de Gelderse inventaris duidelijk te onderkennen als begin- of eindjaren van de deel-inventarissen van de verschillende bestuursorganen. Een en ander gaat niet op voor de reorganisatie van 1805 en - opmerkelijker - die van 1811 In 1805 werd de departementale zelfstandigheid door de Staatsregeling van dat jaar aanzienlijk beknot, vooral op financieel terrein. Bevoegdheden en ook wijze van samenstelling van het tweede departementaal bestuur (d.b.) uit 1805-1807 verschilden nogal met die van het eerste d.b. 1802-1805. De archief bescheiden van beide organen zijn evenwel in één deel-inventaris beschreven, omdat er 'geen cesuur in de archiefvorming te bespeuren' was (li, 570). Ander zijds is in deel i het mini-archiefje van het eerste intermediair administratief bestuur (i.a.b.), dat alleen in februari 1798 fungeerde, wel in een aparte deel- inventaris beschreven, dus als archief onderscheiden van het tweede i.a.b., kennelijk omdat de series hier niet werden gecontinueerd, al blijkt er bij nader toezien wel sprake te zijn geweest (zij het in geringe mate) van vermenging van beide archieven (inv.nrs. 546 en 555). Een tweede, ingrijpender bestuurlijke cesuur die in de Gelderse inventaris geen invloed vermocht uit te oefenen, is 1 januari 1811, toen als gevolg van de inlijving bij het Franse keizerrijk hier de Franse bestuursorganisatie met pre fecten en onderprefecten werd ingevoerd. Voor de inventarisatoren woog zwaarder de omstandigheid dat in Gelderland per 1 februari 1812, dus ruim een jaar later, een geheel nieuwe bureau-organisatie werd ingevoerd. Om die reden beschouwden zij het archief van de prefectuur over 1811 en januari 1812 als één geheel met dat van de landdrost (1807-1810), een geheel dat in één deel- 259

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1984 | | pagina 34