van de Gouverneur strikte loyaliteit jegens het hogere gezag verwacht: toen de
Gouverneur Van Tets in de jaarvergadering van ps van juli 1827 voorzichtig
enige kritiek liet horen op de handelwijze van de regering, werd dit prompt
door de Koning als 'onwelvoegzaam' beschouwd.
Op een symposium in januari 1984 over de provincie als het bestuurlijk mid
den van de overheid benadrukte de regeringscommissaris voor de reorganisa
tie van de rijksdienst, Tjeenk Willink, dat het Provinciaal Bestuur tegenwoor
dig als een soort uitloper van de rijksoverheid fungeert. De Noordhollandse
gedeputeerde Corver waarschuwde bij die gelegenheid, dat de provincie er
krachtig voor dient te waken niet gedegradeerd te worden tot uitvoerder van
het rijksbeleid.
Bij de nodige verschillen zijn er ook frappante overeenkomsten tussen nu en
de periode 1814-1850: ook toen discussies over de eventuele invoering van een
vierde bestuurslaag; ook toen diverse staatscommissies om tot vereenvoudi
ging van bestuur te komen om redenen van efficiency en omwille van de bezui
niging.
Typerend (en leerzaam) is een tweetal mislukte pogingen om tot decentralisa
tie te komen, en wel in 1830/31 en 1843In het eerste jaar, 1830 heeft Willem i
onder druk van de kosten die de staat van oorlog met België met zich mee
bracht, een bezuinigingscommissie ingesteld die alle mogelijke vereenvoudi
gingen en besparingen in het bestuur diende te onderzoeken. De commissie
signaleerde in haar rapport, begin 1831, een vorm van centralisatie die 'als ge
meen landsbelang beschouwd en behandeld wil hebben zaken, welke niet al
leen niet daartoe behoren, noch ook daarmee in verband staan, maar uitslui
tend en onmiskenbaar tot de provinciale, gemeentelijke en locale aangelegen
heden betrekking hebben' en die al deze zaken 'tot in de geringste bijzon
derheden tracht na te gaan, te bewaken en te controleren'. De macht en het ge
zag van provincies en gemeenten ten aanzien van hun eigen huishoudelijke be
langen is in veel opzichten beperkt tot de uitvoering van orders van hoger
hand.
De commissie adviseerde de Koning ernst te maken met de grondwettige be
voegdheid van de Staten en de gemeentebesturen om hun inwendige admi
nistratie en huishouding zelf in te richten, zonder tussenkomst van de centrale
overheid, door namelijk alle oekazes die met de Grondwet op gespannen voet
stonden in te trekken. De Raad van State reageerde sterk afwijzend op de
voorstellen: de commissie dient zich te beperken tot bezuinigingsvoorstellen
en moet niet op de staatsrechtelijke toer gaan. Ook Binnenlandse Zaken was
negatief: de centralisatiezucht valt best mee, terwijl toezicht nodig is, omdat
de lagere overheden soms het algemeen rijksbelang uit het oog verliezen.
Niettemin zegde het kb van 1 maart 1831 aan provincie en gemeenten meer
zelfstandigheid toe, na te hebben geconstateerd, dat de werkzaamheden van
het algemeen bestuur in veel opzichten konden worden verminderd. Maar om
dat het kb het treffen van de nodige maatregelen overliet aan de betrokken mi
nisteries zelf, kwam hiervan in praktijk niets terecht.
Niet veel beter verging het de voorstellen die in 1843 werden gedaan door de
provinciale besturen zelf, daartoe uitgenodigd door Binnenlandse Zaken bij
circulaire van 21 juni van dat jaar. Het begon positief: Binnenlandse Zaken
236
zelf stelde in de circulaire, dat om staatkundige en financiële redenen de lagere
overheden van 'alle min noodzakelijke bemoeyingen van het Centraal
Bestuur' dienden te worden ontheven. De minister vroeg de provinciale bestu
ren suggesties te doen over zaken die ze voortaan zelf zouden kunnen afdoen.
In overleg met hun colleges van gs hebben de Gouverneurs daarover serieus
nagedacht. Hun voorstellen bevatten een leerzame inventarisatie van Haagse
bemoeizucht met allerlei detailzaken. Scherp van toon is de reactie van gs van
Zuid-Holland: er zou al heel wat verbeteren, als de regering de Staten de hun
wettelijk toegekende bevoegdheden ongestoord zou laten uitoefenen, gs her
inneren eraan, dat er van het zo positief klinkende kb van maart 1831 in de
praktijk niets is terecht gekomen; sterker nog, in veel gevallen worden konink
lijke besluiten achteraf door circulaires van Binnenlandse Zaken uitgehold ten
koste van de rol van de lagere overheden.
In een schrijven van Binnenlandse Zaken aan de Gouverneur van Noord-
Holland, eind 1843, blijkt dat Den Haag in feite bitter weinig wenste over te
dragen. Ja, men wilde wel iets veranderen: de ingenieurs van de Waterstaat
zouden voortaan hun declaraties niet meer via de Gouverneur naar Den Haag
kunnen sturen, maar rechtstreeks naar het departement. Dat voorstel viel bij
Gouverneur Van Ewijck echter niet in goede aarde: alleen aan de hand van die
declaraties kon hij nagaan wat de Hoofdingenieur van de Waterstaat eigenlijk
uitvoerde.
En denkt U nu niet, dat overdreven regelzucht in onze verlichte tijd anno
1984 niet meer voor komt. Een goed voorbeeld ligt hier letterlijk voor de hand:
de inventaris die vandaag verschijnt. Voor de vaststelling van de prijs heeft het
ministerie destijds richtlijnen opgesteld: zoveel cent per pagina tekst, zoveel
cent per illustratie e.d. Iedereen met vier jaar lagere school kan nu de prijs uit
rekenen, dus ook de rijksarchivarissen zou men menen. Niettemin dient bij
het departement een prijsvoorstel te worden ingediend, in vijfvoud, zodat vijf
verschillende afdelingen ten departemente hun paraaf kunnen zetten, voordat
een of andere autoriteit een besluit neemt over de prijs. Over werkverschaffing
gesproken
Anderzijds heeft de bemoeizucht van de overheid in de eerste helft van de
negentiende eeuw ook zijn voordelen: met name het archief van de Gouver
neur bevat de rijke schriftelijke neerslag van de dorst naar informatie en de re
gelzucht van de Haagse bureaucratie, te weten talrijke opgaven, staten en ta
bellen over allerlei onderwerpen, opgaven niet zelden met moeite onttrokken
aan lokale bestuurderen, maar die voor de historische onderzoeker van heden
gefundenesFressen betekenen. Als de vandaag verschenen inventaris zou kun
nen dienen als goed ogende menukaart voor deze maaltijd, dan is het inventa-
risatiewerk niet voor niets geweest.
Noot
Tekst van een inleiding, gehouden op 18 mei
1984 bij de aanbieding van de inventaris van
het archief van het Provinciaal bestuur van
Noord-Holland 1814-1850, aan de Commissaris
der Koningin, drs. R. J. de Wit.
Zie voor een bespreking blz. 263 - 267.
237