Onder druk van Haagse kringen De provincie in een gecentraliseerde staat, 1814-1850* F. J. M. Otten Het archief van het Provinciaal Bestuur over de periode 1814-1850 omvat cir ca 500 strekkende meter documenten, waarvan het overgrote deel bestaat uit series chronologisch geordende ingekomen en uitgaande stukken, notulen en bijlagen tot de notulen. Archivarissen plegen dat wat cryptisch 'stukken van algemene aard' te noemen, omdat deze series in principe de gehele werkings sfeer van de administratie betreffen. Daarnaast zijn er dan de 'stukken betref fende bijzondere onderwerpen', die buiten de series zijn gebleven. Dit laatste was eigenlijk in strijd met het kb van 1823, dat voor de gehele rijksadministra tie en in haar kielzog ook de provinciale griffies een chronologisch archief systeem voorschreef, het zogenaamde verbaalstelsel - 1823. Van de negentiende eeuwse archieven, geordend volgens het verbaalstelsel, zijn vrijwel geen inventarissen in druk verschenen. Niet zo onbegrijpelijk, om dat er in zo'n inventaris veelal weinig te beschrijven valt. Het is immers een weinig spectaculaire bezigheid om in een inventaris op te sommen dat pak nr. 1000 de ingekomen stukken van 1 tot 6 januari bevat en pak nr. 1001 de uit gaande stukken van die dagen. Dergelijke inventarissen beantwoorden ook geenszins aan de wensen van de archiefgebruiker, die het liefst zou zien, dat al le stukken over zijn onderwerp duidelijk omschreven in één of enkele inventa risnummers bij elkaar zouden zitten. Archivarissen veranderen niet gauw wat aan de eigen structuur van een ar chief. Dit hoeft echter niet te betekenen, dat inventarissen van verbaalarchie ven persé ook gebruikersonvriendelijk moeten blijven. Om te beginnen kan men in de inleiding uiteenzetten hoe de raadpleger de stukken moet opzoeken. Voorts kan men opsommen hoe de administratie was ingericht en wat de taken waren. Maar zo'n inleiding zal de potentiële gebruiker toch onvoldoende in formatie kunnen geven over de veelheid van onderwerpen waarover stukken in het archief aanwezig zijn. Daarom is in de inventaris van het Provinciaal Bestuur van Noord-Holland een uitvoerige index op onderwerpen opgeno men, die is samengesteld aan de hand van door de toenmalige administratie zélf vervaardigde ingangen (klappers/indices). Tot nu toe vormden die negen tiende eeuwse ingangen voor de onderzoeker de enige toegang op de series, een hulpmiddel dat niet altijd gemakkelijk was te hanteren door inkonsekwenties bij de keuze van de trefwoorden, door verouderde of onduidelijke terminolo- gie e.d. Door de jaarlijkse indices en klappers samen te voegen tot één generale index over de gehele periode, door verouderde termen te vervangen door mo derne begrippen, en door toelichtingen en verwijzingen op te nemen bij veel trefwoorden, is er naar gestreefd de archiefgebruiker een meer eigentijdse in gang op dit omvangrijke archief te verschaffen. Nu iets over de archiefvormer, of liever de archiefvormers, want ook toen was het Provinciaal Bestuur samengesteld uit drie organen, Provinciale Staten (ps), Gedeputeerde Staten (es) en Gouverneur (de voorganger van de Com missaris). Van 1814 tot 1840 vormden Noord- en Zuid-Holland samen één provincie Holland, met één college van ps, maar overigens met gescheiden administra ties: eigen colleges van GS en eigen Gouverneurs. Het college van ps kwam in deze periode slechts eenmaal per jaar enkele dagen achtereen bij elkaar: het gevormde archief is dan ook slechts 1,5 m groot. Belangrijke taak was feitelijk het fungeren als kiescollege voor de Tweede Kamer. De verordenende be voegdheid werd in de praktijk vooral gerealiseerd door GS, die eenmaal per week vergaderden en namens de Staten het dagelijks bestuur vormden. Het college, dat (vanaf 1825) zeven leden telde, was net als ps samengesteld uit ver tegenwoordigers van de drie standen: ridderschap, steden en platteland. De zittingsduur was lang: sommige leden zaten tientallen jaren, de vertegenwoor diger van de Ridderschap zat zelfs 34 jaar onafgebroken in het college. In deze periode traden 22 verschillende GS-leden op, die bij hun intrede gemiddeld 48,5 jaar oud waren en bij hun aftreden 61,5; zeven leden waren van adel, der tien hadden een academische titel, de meeste hadden daarvóór functies in het gewestelijk of lokaal bestuur bekleed. De samenwerking tussen de beide colleges van os in Noord en Zuid is niet zo vlot verlopen. Illustratief is de opmerking van de Gouverneur Van Ewijck in de eerste vergadering van de Staten van Noord-Holland december 1840, kort na de splitsing, dat de vorming van twee afzonderlijke provincies vooral bij het huishoudelijke bestuur 'wezentlijke voordeden' meebracht. De Gouverneurs hadden in de jaren 1814-1850 een machtspositie die verge lijkbaar is met die van de prefecten in de Franse tijd, 1811-1813: vertegen woordiger van het centrale gezag in de provincie, oneerbiedig gezegd 'rijkspottenkijker en rijksregelaar'. Koning Willem i bouwde voort op een ambtelijk apparaat, dat in de Bataafs-Franse tijd was ontstaan en dat zich kenmerkte door een streven naar concentratie van macht en centralisatie van bestuur. Een bemoeizuchtige regering wenste zich in detail bezig te houden met de gang van zaken bij de lagere overheden. Informatiebron én vertrou wensman daarbij was de Gouverneur. Zijn instructie van 1820 gaf hem uitge breide bevoegdheden. Zo stond hij niet alleen aan het hoofd van het provinci aal bestuur, maar had hij ook de supervisie over de gehele rijksadministratie in de provincie en kon hij gemeentelijke ambtenaren om gewichtige redenen schorsen. De afbakening van zijn competentie naar de Staten was weinig exact, maar werd in de praktijk veelal ten nadele van de Staten uitgelegd. Zelfs op de keuze van de leden van de Tweede Kamer door ps trachtten sommige Gouverneurs invloed uit te oefenen, zij het op instigatie van Den Haag, dat zo weinig mogelijk oppositionele lieden in de Kamer wenste. Anderzijds werd 235 234

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1984 | | pagina 22