Der Archivar, jaargang 36 (1983)
Het eerste nummer is voornamelijk gewijd aan de 55e 'Deutsche Archivtag',
die ditmaal in Münster gehouden werd met als thema: 'Tussen registratuur en
historisch onderzoek. Traditionele en moderne elementen in het beroepsbeeld
van de archivaris'. Zo kwamen onderwerpen aan de orde als de verhouding tot
de registratuur, de huidige en toekomstige taak van de archivaris, opleiding,
nascholing en evaluatie van historische bronnen. Met name de tekst van de
voordracht van O. Dascher over de verhouding archivaris-historicus is lezens
waard (nr. 1, kol. 25-34). Hij wijst erop dat in Duitsland de historicus de jurist
al in het begin van de negentiende eeuw als archivaris vervangen heeft. Beiden
zijn ten nauwste aan elkaar verwant en de archivaris beweegt zich, als het goed
is, ook zelf op het vakgebied van de historicus. Aantijgingen van de kant van
historici als zouden archivarissen te veel archiefmateriaal aan de vernietiging
prijsgeven wijst hij gedecideerd van de hand. Natuurlijk, de historicus wil zo
mogelijk al het materiaal bewaren om al zijn opties open te kunnen houden.
Terecht wijst Dascher echter op de stellingname van archivarissen rond
1900 ten aanzien van de sociaal-economische archieven. In de zelfde tijd dat
historici in heftige discussies over zin en betekenis van sociaal-economische
onderwerpen in de geschiedschrijving gewikkeld waren en degenen die hier
over een negatieve opvatting hadden zelfs de overhand kregen, hebben archi
varissen zich voor het behoud van sociaal-economische archieven ingezet!
Historici behoeven zich niet om financiële cosequenties te bekommeren.
Daarenboven dienen zij zich te realiseren dat het resultaat van het onderzoek
niet alleen afhankelijk is van het bronnenmateriaal, maar ook van de
vraagstelling. De voornaamste betekenis van historische bronnen is gelegen in
hun vetorecht. Strikt genomen kan een bron nooit meedelen wat wij zeggen
moeten. De bronnen kunnen er ons echter wel van weerhouden uitspraken te
doen, die wij na bestudering van de bronnen niet mogen doen.
Een ander onderwerp van het congres betrof de evaluatie van de informatie
in archieven over besluitvormingsprocessen. Na voordrachten over diverse ar
chieven luidde de conclusie dat notulen op zich onvoldoende informatie geven
en dat ook in dit opzicht correspondentie en andere archiefbestanddelen on
ontbeerlijk zijn (nr. 1, kol. 47-54).
Commissies op federaal en staatsniveau hebben zich gebogen over de pro
blematiek van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer met betrekking
tot de openbare archieven en op grond van hun bevindingen aanbevelingen
opgesteld die in Der Archivar gepubliceerd zijn (nr. 1, kol. 47-54). Dezelfde
problematiek wordt in een tweetal artikelen in nummer 3 (kol. 263-270 en 271-
280) behandeld. Hecker (kol. 263-270) bepleit een strenge scheiding tussen lo
pende, nog bij de administratie in gebruik zijnde archieven en archieven die
afgesloten zijn en louter en alleen een functie hebben als voorwerpen van
historisch onderzoek. Op deze wijze wil hij de tegenstelling tussen enerzijds de
openbaarheid van archieven en anderzijds de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer overbruggen. De inbreuk op de rechten van de burger is bij af
gesloten, historische archieven niet zo ingrijpend en zelfs minimaal wanneer
het materiaal alleen voor wetenschappelijke onderzoekers toegankelijk is. De
stellingname van Hecker impliceert een ontkoppeling van de archiefdienst van
82
het bestuurlijk organisme om de terugstroming van informatie naar de ar
chiefvormende overheidsinstelling te belemmeren, zo niet onmogelijk te ma
ken. Ontkoppeling dus ten behoeve van het behoud van gegevens voor histo
risch onderzoek, die anders verloren zouden gaan, omdat zij een risico inhou
den voor de privacy van individuele burgers.
In nummer 2 schrijft H. Höing over aida (ADV-gestütztes Informations- und
Dokumentationssystem für Archive) (kol. 149-158). Toen zich een almaar
groeiende vraag naar naoorlogse documenten manifesteerde, zag het Neder-
saksisch staatsarchief zich genoopt de ontsluiting van archivalia uit die tijd te
intensiveren. Aangezien deze documenten zich in nog niet afgesloten bestan
den bevinden - waardoor klassieke inventarissen bij verschijnen al weer ver
ouderd zijn - heeft men een proef met de computer willen nemen. Men heeft
voor het 'on-line' systeem gekozen, d.w.z. aansluiting van in het kantoor ge
plaatste terminals op een zich elders bevindende computer met groot vermo
gen. Men ziet in dit systeem aanmerkelijke voordelen boven een kleine compu
ter, die vooral gelegen zijn in het feit dat het aantal op te nemen gegevens nage
noeg onbeperkt is. Hierdoor kunnen in de toekomst andere archiefdiensten
-eventueel ook verwante instellingen - op het systeem worden aangesloten:
de grote computer geeft de garantie van een open blijvend perspectief.
Het inventariseren per computer is zodanig opgezet dat de archivistische
werkwijze dezelfde is gebleven als voorheen. De inventarisatoren behoeven
geen bijzondere kennis omtrent automatische informatie-verwerking te bezit
ten. Bepaald opvallend is de conclusie dat na kostenvergelijking het inventari
seren met behulp van de computer aanmerkelijk goedkoper blijkt te zijn dan
het inventariseren op de oude vertrouwde manier. Men noteert in het bijzon
der besparingen bij het schrijf- en sorteerwerk. Belangrijk vindt men evenwel
de financieel niet of moeilijk te taxeren voordelen welke vooral in de electroni-
sche opslagvorm gelegen zijn, zoals: aanvullingen gemakkelijk te verwerken;
snel sorteren mogelijk volgens diverse criteria; inventarissen in verschillende
formaten en op verschillende dragers (papier, microfiche e.a.) te concretise
ren; gegevens waarop een embargo rust kunnen weggelaten worden in de voor
het publiek bestemde inventarissen; indices en concordanties gemakkelijk sa
men te stellen; veel routine-matig werk wordt vermeden; bewaartermijnen van
archivalia (5 jaar, 10 jaar, enz.) gemakkelijk te controleren en toe te passen;
statistische gegevens gemakkelijk samen te stellen.
E. Lersch behandelt de schriftelijke documenten in archieven van de radio-
omroep (nr. 2, kol. 157-166) en wijst met name op hun belang voor de ge
schiedschrijving van de omroep als instelling alsook van de programma's. H.
Boberach schrijft over Duitse archivalia in de afdeling Handschriften van de
Library of Congress, Washington dc (nr. 2, kol. 165-170). De belangrijkste
documenten zijn afkomstig van het Rijksministerie voor de bezette Ostgebie-
te, andere centrale rijksinstellingen en van het hoofdkantoor van de nsdap.
De documenten worden in Washington op kosten van de Bondsrepubliek voor
de Amerikanen op film gezet, waarna de originelen naar Duitsland terug zul
len keren. T. Diederich brengt verslag uit over een in Keulen gehouden congres
over zegelkunde (nr. 2, kol. 169-172).
83