en beneficies van de parochies, die ingevolge een bepaling van het provinciaal concilie van Mechelen van 1607 bij het bisdom waren ingeleverd. Wij mogen veilig stellen, dat deze oude documenten, zeldzaam in parochiearchieven, zo zij bij de parochies waren gebleven, welhaast met zekerheid zouden zijn verlo ren gegaan. Dat is een rechtvaardiging op zich en het zou dan ook niet verstan dig zijn ze naar hun herkomst te redistribueren. Daarentegen zijn niet opgenomen de archiefbescheiden van de vicarissen- generaal Van Gils en Oomen uit de periode 1794-1802. Als verklaring hier voor voert de auteur aan, dat de archieven van deze functionarissen naast deze stukken van vóór 1802 ook die van de apostolische vicariaten vanaf 1803 en persoonlijke stukken bevatten, welke moeilijk waren te scheiden. Zolang hij dat niet met enkele voorbeelden illustreert klinkt mij dat weinig overtuigend in de oren. Bij de ordening is een strikt territoriaal beginsel toegepast. In hoofdstuk i zijn de archivalia betreffende beide dekenaten tesamen beschreven, in hoofd stuk ii die betreffende de afzonderlijke dekenaten. Per dekenaat zijn eerst de stukken die betrekking hebben op het gehele dekenaat bijeengebracht, vervol gens die met betrekking tot de daarin gelegen parochies. Dit is een zinvolle in deling, waarmee de onderzoeker het meest gebaat is en die bovendien groten deels ontleend is aan de aangetroffen ordening. Het bevreemdt echter daartus sen enkele zelfstandige archiefjes aan te treffen, zoals dat van het S. Geertru- diskapittel te Bergen op Zoom (inv. nrs. 43 69), dat waarschijnlijk na het overlijden van de laatste kapitteldeken Mattheus Brummeels in 1639 in het bis schoppelijk archief is gedeponeerd, en dat van de heerlijkheid Hoeven (inv. nrs. 147- 168), sinds 1561 deel uitmakend van de bisschopstafel. Dat die wer den aangetroffen in de desbetreffende parochiedossiers is nog geen voldoende grond om ze daar maar te handhaven. Het was logischer geweest indien deze een plaats hadden gekregen na de parochies, of liever nog in een apart hoofd stuk. Hetzelfde geldt voor de stukken van het o.L.v.-kapittel te Breda (inv. nrs. 483 - 497), waarvan de meeste waren in te passen in het al langer in Breda bewaarde kapittelarchief (ca. 1540- 1637). Dit archief is echter buiten de in ventaris gehouden. Bij zoveel eerdere archivistische kunstgrepen met het bis schoppelijk archief was ook deze nog wel te verdedigen. Binnen de parochialia zijn de stukken ingedeeld in rubrieken. De auteur volgt daarvoor het model, dat zijn Bossche collega J. Peijnenburg hanteert voor de indeling van een parochiearchief. Wat m.i. daarin niet genoegzaam tot uitdrukking wordt gebracht is de strikte scheiding tussen de verschillende vermogensrechtelijke bestanddelen, waaruit de pastoor, de kapelaan, het on derhoud van het kerkgebouw en de armenzorg werden betaald. De financiële verantwoordelijkheid van kerkmeesters voor het parochievermogen (inclusief de kerk) was een geheel andere dan die van de pastoor. Hoe natuurlijk deze scheiding werd gevonden blijkt wel uit het feit, dat in de Noordelijke Neder landen ook na de invoering van de Hervorming kerkmeesters alle ingezetenen van de oude parochie bleven representeren en zich niet bij het kerkbestuur, maar bij de wereldlijke overheid voor hun financieel beheer moesten verant woorden. De auteur heeft de stukken betreffende het kerkgebouw onderge bracht in een aparte rubriek, pal na de stukken van algemene aard, terwijl in een andere rubriek de bescheiden over eigendommen en inkomsten van zowel 78 parochie als pastoor - weliswaar gescheiden - zijn verzameld. De stukken over de armenzorg vormen terecht weer een andere rubriek. De vermogens rechtelijke verhoudingen binnen de parochie worden op deze wijze niet duide lijk weergegeven. Zonder te willen stellen dat hierdoor de toegankelijkheid van de beschreven archivalia in gevaar is gekomen, had ik toch de voorkeur gegeven aan een andere indeling naar rubrieken. Een zeer positief punt in de inventaris zijn de korte samenvattingen van de parochiegeschiedenissen voorafgaand aan elk dossier met vermelding van de patroonheilige, de kerkpatroon/collator en de lotgevallen van het kerkge bouw. Een serie bijlagen met lijsten van bisschoppen en aartsdiakens van Ant werpen, dekens van Breda en Bergen op Zoom en een concordans (bedoeld zal zijn: concordantie) op de inventaris van het archiefdepot van het bisdom Bre da en diverse eerdere inventarisatiepogingen en een index op persoonsnamen bevinden zich achterin. De typografie met zijn onderverdelingen in letters is tamelijk onoverzichtelijk en ook in andere opzichten te verbeteren. Deze kritische kanttekeningen doen niets af van mijn boven reeds uit gesproken waardering. Het komt immers niet zo vaak voor, dat kerkelijke in stellingen zelf de inventarisatie van hun archieven ter hand nemen. Voor zover zij hun archieven niet in een overheidsarchief in bewaring geven, blijft de toe gankelijkheid van hun vaak rijke bronnenmateriaal een probleem. En als het al zo ver komt, gebeurt dat niet altijd met deskundigheid. Gezien het feit dat zowel de archivaris als de geestelijke zijn arbeid verricht sub specie aeternita- tis, zouden we mogen verwachten dat de onderhavige inventaris het eeuwige leven dicht is genaderd. Deze beeldspraak moge overdreven zijn, de lokale kerkhistorici in Brabant zullen voorlopig aan deze inventaris veel plezier kun nen beleven. H. L. Ph. Leeuwenberg 79

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1984 | | pagina 40