1 gedwongen leningen, waarvan in het laatste kwart van de zestiende eeuw een ruim gebruik is gemaakt, 2 bijzondere omslagen, zoals het hoofdgeld van 1622,5 de familiegelden van 1674 en 1716 en de 'personele quotisatie' van 1742,6 en 3 de 100e en dergelijke penningen, waarover dit artikel handelt. De neerslag in de archieven van juist deze laatste heffingen is aanzienlijk. Het gaat om beschreven middelen. Er werden dus kohieren opgemaakt, veelal in tweevoud, namelijk één voor de stad en één voor de ontvanger. We vinden eveneens twee series rekeningen naast elkaar, namelijk een serie waarbij de ontvanger aan de stad rekening en verantwoording aflegde (afgehoord door de stedelijke 'accountantsdienst'), en een serie waarbij de stad zich verant woordde tegenover de Rekenkamer ter Auditie in Den Haag. De literatuur over deze middelen is uiterst schaars en onvolledig. Inventaris sen geven evenmin houvast. Steeds werden andere oplossingen gevonden, af hankelijk van het overgeleverde materiaal. Als we inventarissen van honderd jaar geleden bekijken, dan valt het op dat dergelijke belastingen uitsluitend genoemd zijn naar het tarief, variërend van een 100e tot een 1000e penning. De Leidse archivaris Overvoorde maakte het wel heel bont door alle gemene- landsmiddelen in te delen in rubrieken van de 10e tot de 1000e penning, of het nu deze buitengewone middelen betrof, de collaterale successie of een trans portbelasting. In moderne inventarissen schemert begrip door voor de aard van bedoelde heffingen. In die van Gouda differentiëert de inventarisator voor het eerst tussen een extra-ordinaris verponding (dus drukkend op onroe rend goed), een heffing op het vermogen, en één op ambten.7 Maar binnen die differentiëring is de indeling toch nog op het tarief gebaseerd. Latere inventa rissen van stadsarchieven blijven op twee gedachten hinken, waarbij de term 'vermogen' niet meer wordt gebezigd. De ordening naar het tarief wordt in de hand gewerkt door de eigentijdse betiteling van dergelijke heffingen. Grap- perhaus merkte in zijn recente boek over de 10e penning van Alva op dat in de zestiende eeuw een belasting simpelweg naar het tarief werd genoemd omdat toch een ieder duidelijk was om welke heffing het ging.8 Maar ook in zeventiende- en achttiende-eeuwse archivalia wordt eenvoudig van 100e, 200e of 1000e penning gesproken alsof dan volkomen duidelijk is waarom het gaat. Zelfs in de generale index op de resoluties van de Staten van Holland moeten we deze belastingen voor een deel zoeken op het trefwoord 'penningen'; voor het overige op de even weinig toegespitste term 'financiën'. Ten bate van de inventarisatie heeft mijn onderzoek zich in het bijzonder op twee kwesties gericht. Om de bescheiden naar behoren te kunnen beschrijven moest worden nagegaan waarop deze heffingen drukten; een antwoord op de vraag naar de onderlinge relatie van al die apart geconstateerde heffingen was van belang voor de ordening. Belasting op het vermogen De buitengewone financiële verplichtingen voortvloeiende uit de buitenlandse politiek deden aan het einde van het Twaalfjarig Bestand de behoefte aan fi nanciën groeien. Op 10 december 1620 werd in de Hollandse Statenvergade- 62 ring het voorstel gelanceerd van een belasting van een 1000e penning op ver mogens groter dan 2000 gld.9 En ziet: Den ophef van den duysentsten pen- ningh werde bij de meeste leden niet vreemt geoordeeld. Na enige discussie in eerste en tweede termijn viel op 9 januari 1621 het besluit hiertoe. Het idee van Rotterdam om tot de gegoedhied van 1000 gld. te zakken hield men in petto voor het geval er werkelijk weer oorlog uit zou breken.10 Het wordt uit de re solutie niet duidelijk wat er nu precies belast zou worden. Er is sprake van goe deren van ingezetenen, wat impliciet wordt gespecificeerd door goederen, koopmanschappen en schepen. Uit het feit dat traktementen van militairen uitdrukkelijk worden uitgezonderd, mag blijken dat traktementen in het alge meen wel belast werden. Een stuk duidelijker wordt de zaak wanneer we zien dat analoog aan deze 1000e penning in het volgende jaar de Staten twee maal consent verleenden voor wat genoemd werd een 'dubbele' 1000e penning, en dat op de instructie voor de commissarissen d&arvan die voor de commissarissen van de 200e pen ning van 1625 gebaseerd was. Want deze instructie, uitgegeven door Klein,11 geeft een uitgebreide opsomming van de belastbare bestanddelen. Daar vin den we de goederen, schepen, koopmanschappen en traktementen weer terug, nu temidden van tal van andere vermogensbestanddelen als effecten, juwelen, meubels, vaatwerk en geld. De Statenresolutie van 26 maart 1625 geeft nog een verduidelijking door de goederen te omschrijven als meuble en immeuble. Kortom, we hebben te maken met een vermogensbelasting. De opsomming van 1625 was niet nieuw. Zij was in 1599 geformuleerd, als grondslag voor een gedwongen lening van een half procent van allen die boven de 3000 gld. gegoed waren. Maar na de gedwongen leningen van 1600-160212 vinden we deze opsomming pas terug in 1625, waarna zij als grondslag voor de vermogensheffingen is blijven gelden. De instructie voor de commissarissen van de 1000e penning van 165313 (in 1654 geheven) geeft precies dezelfde ver mogensbestanddelen als die van 1625. In de tussenliggende jaren waren er tien consenten verleend, meest voor een 200e penning, maar ook een keer voor een 1000e (1626) en voor een 500e (1627). De kohieren waren steeds weer op die van het voorgaande consent gebaseerd.14 De rekeningen zijn genummerd vol gens een reeks van één en dezelfde ontvanger. Er is een eerste, tweede en derde rekening van Christoffel van Nieuwenhoven over de consenten van 1621- 1622. Zijn opvolger, Jan Jansz. Orlers, heeft tussen 1623 en 1644 negen reke ningen opgemaakt. Verschil in tarief speelde daarbij geen enkele rol. Het moet dan ook niet als ordeningscriterium gehanteerd worden bij inventarisatie. Door de oorlog met Engeland was in 1653 de financiële nood zo hoog gestegen dat een commissie van de Staten van Holland zich daarmee bezig moest gaan houden. In de vergadering van 13 augustus 1653 bracht de raadpensionaris een rapport uit van zeventien punten. Als snelste middel om geld op tafel te krij gen beval dat een 1000e penning aan op grond van het kohier van de 200e pen ning, dat dan wel 'geredresseerd' (herzien) moest worden. Men stelde een 'lo pend' middel voor, dat wil zeggen voorlopig voor een jaar, maar jaarlijks te continueren na een nieuw consent. In dat herziene kohier komt, althans in Leiden,15 voor het eerst een aparte rubriek 'traktementen' voor, nadat per stadsgedeelte de andere aangeslagenen aan bod zijn gekomen. Het voorstel 63

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1984 | | pagina 32