Hollandse vermogensheffingen
in de zeventiende en achttiende eeuw
van de stad. Het is daardoor de waardevolle kern geworden van de tegenwoor
dige prentverzameling (topografisch-historische atlas) van het gemeentear
chief.
Zonder hier op de vele verschillende functies en werkzaamheden van
C. W. Bruinvis in te gaan moet vermeld worden, dat hij in 1900 op 71-jarige
leeftijd ook formeel tot archivaris van Alkmaar werd benoemd en deze functie
toen op zeer actieve wijze heeft bekleed tot een beroerte hem in 1917 dwong
het ambt op te geven. Zijn Noordhollandse collega proximus C. J.Gonnet
schreef een in memoriam in het Nederlandsch Archievenblad 1922. De Alk-
maarse archivaris zou een publicatie als die over Eekhoff zeker verdienen.
Terwijl de actie van Eekhoff uit 1853 ten aanzien van Bruinvis eerst een hal
ve eeuw later effect had (Eekhoff leefde toen al niet meer), heeft hij er toch
ook op kortere termijn wel iets mee los gemaakt. De verwijzing naar het gezag
hebbende boek van Noordziek moest het gemeentebestuur wel aan het denken
zetten en al wilde men dan niet onmiddellijk ingaan op een brief van een parti
culier, de erkenning dat de zorg voor de Alkmaarse archieven noodzakelijk
verbetering behoefde kon niet uitblijven. Het duurde echter nog tot 1862 alvo
rens een deskundige met de inventarisatie van het oude archief belast werd.
Het was dr P.Scheltema, de provinciaal archivaris van Noord-Holland, die
voor deze Alkmaarse opdracht een dag per week door het provinciaal bestuur
werd vrijgesteld. Zijn inventaris verscheen in 1866 en daarna lag het eigenlijke
archiefwerk weer stil tot Bruinvis zelf er zijn krachten volledig aan ging wij
den. Of en hoe Eekhoff op dit alles reageerde weten we niet, al zal er in de cor
respondentie die van hem in Leeuwarden bewaard bleef misschien in zijdeling
se opmerkingen iets over te vinden zijn.
In de brieven aan C. P. Bruinvis en aan het Alkmaarse gemeentebestuur vin
den we ten volle het beeld bevestigd dat Hoekema zo duidelijk getekend heeft
van W. Eekhoff, de archivarius die zijn licht zeker niet onder de korenmaat
liet schijnen.
60
R.C.J. van Maanen
Bij inventarisatie van archieven van overheden met fiscale competenties
wreekt zich het gebrek aan wetenschappelijke publikaties op het gebied van de
fiscaliteit. Toch is, om naar behoren te kunnen ordenen, inzicht in belastingen
en belastingheffing noodzakelijk. Wat voor soorten belastingen werden er ge
heven en door wie? Hoe was hun onderlinge verhouding? Hoe ging de inning
in zijn werk en hoe kwam de afrekening tot stand? Belangrijke vragen om in
zicht in de belastingadministratie te krijgen. Wellicht kunnen mijn ervaringen
bij de inventarisatie van het Leidse stadsarchief van na 1574 en de resultaten
van het daarvoor noodzakelijke historische onderzoek daar een bijdrage aan
leveren.
Het lijkt me wenselijk om heel kort iets te zeggen over het vigerende be
lastingstelsel ten tijde van de Republiek,1 voorzover van toepassing op de ste
den. Er werd op drie niveaus belasting geheven: door de Generaliteit, door de
gewesten, en door de steden zelf. Het zwaartepunt lag op de gewestelijke hef
fingen. In Holland was de inning daarvan aan bepaalde steden opgedragen.2
Het gewest werd daartoe in belastingressorten verdeeld, ieder met een hoofd
stad. Voor het belastingressort Rijnland was dat Leiden. In het archief van het
Leidse stadsbestuur bevinden zich dan ook vele kohieren en rekeningen be
treffende de dorpen uit dat belastingdistrict. De ontvangers hebben soms ont
vangsten en uitgaven van dorpen en stad in één rekening gecombineerd.
Van de Hollandse belastingen maakten de ordinaris middelen het grootste
deel uit. De belangrijkste soorten waren:
1 de verbruiksbelastingen of accijnzen, nagenoeg steeds aan particulieren ver
pacht en sedert 1750 door overheidsdienaren 'gecollecteerd',3
2 de verponding, sedert 1584 te beschouwen als een onroerend-goedbelasting,
gebaseerd op de huurwaarde, geïnd door speciaal daartoe aangestelde ontvan
gers, en
3 belastingen op registratie van rechtshandelingen, in te vorderen door ambte
naren ten stadhuize.
Een bepaald niet onbelangrijk gedeelte van de gewestelijke opbrengsten
vormen de extra-ordinaris middelen.4 Zij onderscheiden zich van de ordinaris
middelen doordat het bestemmingsheffingen waren, waarvoor telkenmale
consent gegeven moest worden door de Staten van Holland. Grofweg kunnen
we deze middelen in drie soorten indelen:
61