brieven van Eekhoff werden in februari 1964 door het gemeentearchief aange
kocht in een veiling van Van Huffel te Utrecht. Er bij gevoegd waren losse
aantekeningen met lijsten van portretten, doch vermoedelijk hebben die be
trekking op de relatie van Bruinvis met Bodel Nijenhuis. Ook de naam van de
Rotterdamse verzamelaar Van Dam van Noordeloos, een andere goede beken
de van Eekhoff, en van Bodel Nijenhuis komt in deze losse stukken voor.
In de volgende brief van Eekhoff, waarin hij voor de geschenken bedankt,
komt zijn goedbedoelde bemoeizucht al even naar voren. Bruinvis zal toch het
advies van Eekhoff niet nodig gehad hebben om van de hem bekende, toen in
Alkmaar werkzame waterstaatsingenieur P. H. J. Hayward de Bouwkundige
Bijdragen ter inzage te krijgen. Het is jammer, dat ook van Hayward blijkbaar
geen brieven aan Eekhoff bewaard zijn gebleven.
Het contact Eekhoff-Bruinvis staat dan meer dan een jaar stil, maar in de
zomer van 1853 volgt er weer een persoonlijke ontmoeting als Eekhoff het
Achtste Landhuishoudkundige Congres te Alkmaar bijwoont. Het lijkt
vreemd, dat hij die zich thuis voelt in zulke verheven gezelschappen als de
Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, afkomt op een bijeenkomst die
aan pragmatische zaken van geheel andere orde dan kunstliefde en de schoon
heid gewijd is. Eekhoff was evenwel dertig jaar lang ook redacteur van de Al
manak voor Landbouwers en Veehouders. Bovendien waren de landhuis
houdkundige congressen breed opgezette bijeenkomsten die in de ontvangen
de stad aanleiding gaven tot allerlei ook culturele manifestaties. Het beeld dat
Hoekema van Eekhoff schetst maakt duidelijk, dat daarom deze congressen
voor hem aantrekkelijk waren, al lag hun onderwerp dan buiten zijn eigenlijke
belangstelling. In ieder geval heeft hij bij die gelegenheid in Alkmaar de ken
nismaking met Bruinvis hernieuwd en ook diens gezin ontmoet en heeft hij er
het stedelijk archief bezocht.
Beide, de kennismaking met het gezin Bruinvis en het archiefbezoek, heb
ben hem tot van bemoeizucht niet vrij te pleiten activiteiten gebracht. Dit leert
ons de volgende brief. Hij had het Alkmaarse archief in een weinig gunstige
staat aangetroffen en vatte dus het plan op om aan de regering van deze stad
de benoeming van een archivaris voor te stellen. Deze post was gesupprimeerd
in 1839 toen de commies-archivist Andries van der Schoor zijn functie neerleg
de. Bij zijn vriend Bruinvis had Eekhoff ook diens toen 23-jarige zoon Corne
lls Willem ontmoet. Deze was na een opleiding als bouwkundig tekenaar toen
zonder veel enthousiasme bezig aan zijn studie voor apotheker om later zijn
vader behulpzaam te kunnen zijn. De jonge Bruinvis voelde zich veel meer
aangetrokken tot de historische studie betreffende zijn stad. De verzameling
die zijn vader op dat gebied had bijeengebracht, werd door hem uitgebreid
met nauwkeurige aftekeningen van gebouwen en historische documenten.
Misschien heeft hij de gast uit Friesland vergezeld naar het stedelijk archief.
Het blijkt niet onomstotelijk uit de correspondentie, maar we durven te veron
derstellen, dat Eekhoff de ware ambitie van de jonge man heeft onderkend en
daardoor geïnspireerd werd tot zijn brief aan de Raad der stad Alkmaar. Hij
zond deze brief eerst min of meer ter goedkeuring aan zijn vriend Bruinvis, die
voor doorzending aan de burgemeester moest zorgdragen. Het lijkt er op of
Eekhoff gezien heeft dat een eventuele functie voor de jonge Bruinvis als ar
chivaris ook voor diens vader een uitkomst zou betekenen. Eekhoffs brief aan
58
de Alkmaarse Raad viel evenwel niet in al te goede aarde, hetgeen ook wel be
grijpelijk is in de verhoudingen van die dagen. Voor de aangeboden boekwer
ken werd minzaam bedankt, het andere voornaamste punt van de brief werd
doorgeschoven naar b w om er over te adviseren.
Het is duidelijk dat Eekhoff, die in Leeuwarden ervaring had met de ge
meentelijke besluitvorming, doorzag dat hierdoor van zijn voorstel niets te
recht zou komen. Hij liet dat ook doorschemeren in zijn brief van 14 novem
ber in antwoord op twee brieven van Bruinvis, die blijkbaar ingenomen was
geweest met de stap van Eekhoff. Helaas weten we niets over de houding van
vader Bruinvis in deze zaak. Met verschillende raadsleden en ook met de bur
gemeester P. A. de Lange was hij door familiebanden of anderszins goed be
kend. Politiek gezien behoorde hij tot de Liberalen, evenals de burgemeester.
Toch moest hij het juist in die tijd bij een stemming in de raad voor de benoe
ming van een lid van de commissie van toezicht op de tekenschool afleggen te
gen de al genoemde heer Hayward.
Hoe dit zij, de actie van Eekhoff liep op niets uit. In het verslag over de
toestand van de gemeente Alkmaar over 1853 schrijven b w: 'Met betrekking
tot het zogenaamde oude archief waarover bij het verslag van 1851 meer in het
breede is gehandeld, is, hoezeer ook eene rangschikking en onderzoek van het
aanwezige hoogst wenschelijk en zeer zeker, indien men aan het getuigenis van
den Heer W. Eekhoff, Archivarius der stad Leeuwarden, die het charter dezer
gemeente had bezocht, bij zijnen brief van den 2 augustus 1853 gegeven, eeni-
ge waarde hecht, een zeer belangrijk werk zoude zijn, niets gedaan. De vele
werkzaamheden ter Secretarie dulden niet dat de beamten een deel van hun
nen tijd aan de bearbeiding van het archief wijden. Het is bovendien een ar
beid, die eene bijzondere studie veronderstelt en waaraan een deskundige zich
zoude moeten toewijden, indien men daarvan eenige vrucht wil verwachten.'
Men vond kennelijk een bekwaam en ijverig jongman zoals door Eekhoff
aanbevolen niet voldoende en de vereiste bijzondere studie en deskundigeheid
was niet voorhanden. Wanpeer we aannemen - meer dan een hypothese is het
niet-dat de jonge C.W. Bruinvis in de wandelgangen als kandidaat be
schouwd werd, dan is de reactie van het gemeentebestuur wel begrijpelijk, al
heeft de verre toekomst hen dan in het ongelijk gesteld. Hoe Eekhoff er over
dacht weten we helaas weer niet. Er is nog een brief van hem aan Bruinvis
waarin niet gerept wordt over de zaak van het Alkmaarse archief.
Het is nauwelijks aan te nemen, dat ondanks de gegroeide goede verstand
houding en de gemeenschappelijke interessen die we in de brieven van 1851 en
1853 weerspiegeld vinden, de correspondentie tussen Eekhoff en Bruinvis na
december 1853 geheel zou zijn geëindigd. Eerder moeten we veronderstellen,
dat de brieven niet bewaard zijn gebleven of nog onopgemerkt in een archief
of collectie sluimeren. Ook mogen we verwachten, dat er later nog contacten
geweest zijn tussen Eekhoff en C. W. Bruinvis. Deze had al heel vroeg een
nauwe band met de oude heer Van Orden en na diens dood in 1854 verzorgde
hij de catalogus van diens te veilen numismatische verzameling. Hij heeft zich
tevens ontwikkeld tot een autoriteit op het gebied van de Alkmaarse geschie
denis en had als zodanig dezelfde relaties en belangstelling als Eekhoff. Van de
grote topografische verzameling van zijn vader ging het Alkmaarse deel op
hem over en hij heeft deze collectie met zorg beheerd en aangevuld ten dienste
59