Archief en onderzoeker; problemen bij
het toegankelijk maken
M. van Driel
Op 15 en 16 september 1983 is te Münster in de reeks 'Nederlands-Duitse Ar
chief symposia' de derde bijeenkomst gehouden. Na het Stadtarchiv Bocholt
(1979)1 en het Rijksarchief in Gelderland (1981)2 trad nu de derde initiatiefne
mer, het Westfalisches Archivamt te Münster, als organisator op. Een volledig
verslag, bestaande uit de teksten van de voordrachten en een uitgebreide sa
menvatting van de discussies, verschijnt in Archivpflege in Westfalen undLip-
pe, het tijdschrift van het Archivamt.3 Hier kan derhalve met een kort bericht
worden volstaan, dat wordt aangevuld met de tekst van twee lezingen.
Aan de themakeuze lag ditmaal de overweging ten grondslag, dat de welbe
kende ontwikkelingen aan de vraagzijde (meer en andere onderzoekers, nieu
we vraagstellingen) en bij de archieven (snelle groei van het bestand in omvang
en gevarieerdheid) het moeilijker maken, met de beschikbare middelen de on
derzoekers op bevredigende wijze tot de bronnen te brengen. Welke soort toe
gangen, of welke manier van toegankelijk maken, voorziet hierin het best?
Voor de Nederlandse deelnemers sloot de bijeenkomst door het gekozen
thema aan op in eerder jaren gehouden studiedagen.4 Voorzover het onder
werp ook betrekking heeft op het probleem van taken en middelen was het
symposium ook te beschouwen als een voorbode van het komende archiefcon
gres te Bonn.
In een inleidend referaat trachtten H. B. N. B. Adam en M. van Driel enkele
recente ontwikkelingen bij het toegankelijk maken van archieven in Neder
land samen te vatten en het terrein van de discussie af te bakenen. Uit
gangspunt daarbij was de opvatting, dat archieven als gegevensverzamelin
gen, zij het van een bijzondere soort, te beschouwen zijn. De onderzoeker for
muleert zijn vragen overwegend pertinent, zoekt naar gegevens over een be
paald verschijnsel, een gebeurtenis, plaats of persoon, ongeacht de vind
plaats. De beschikbare toegangen zijn echter overwegend anders, struktureel,
ingericht (overzichten per bewaarplaats, inventarissen en andere primaire toe
gangen per archief volgens de beproefde beginselen).5 Een gebruikers georiën
teerde ontsluiting zou zich dientengevolge vooral moeten richten op een alge
meen archievenoverzicht (met goede 'pertinente' ingangen) en op nader toe
gankelijk maken van belangrijke bestanddelen. Bij deze bepaling van de prio
riteiten zou op het belang van de in een bepaald projekt te ontsluiten gegevens
meer dan op hun formele status moeten worden gelet: het archief is niet de
centrale planningseenheid. Overzicht, methodenontwikkeling en bepaalde
ontsluitingsprojekten vergen samenwerking.
Van Nederlandse zijde sprak voorts P. A. W. Dingemans over de tekortko
mingen van de traditionele toegangen in de dagelijkse praktijk van de studie
zaal. 'Gebruiksvriendelijk' noemde hij een toegankelijkheid waarbij de on
derzoeker zelf zijn weg naar en in de archieven vinden kan. F. C. J. Ketelaar
behandelde de serie archiefoverzichten, M. van Driel introduceerde de bron
commentaren bij de Duitse collega's, en A. J.M. den Teuling presenteerde
zijn projekt van nader toegankelijk maken van de serie ingekomen brieven in
de archieven van kleine gemeenten.6
H. Richtering (Westfalisches Archivamt) schetste de veranderingen die zich
in de laatste jaren aan de publiekzijde in de Bondsrepubliek hebben voorge
daan. J. Kloosterhuis (Staatsarchiv Münster) gaf een beeld van de Duitse ont
sluitingspraktijk; ook hij benadrukte de noodzaak van de toepassing van
nieuwe technieken om de kwalitatieve en kwantitatieve achterstanden aan te
kunnen pakken. H.-E. Korn (Archivschule Marburg) besprak de publikatie
en verspreiding van toegangen. G. Rotthoff (Stadtarchiv Krefeld) gaf een uit
eenzetting over de bij zijn dienst opgebouwde 'Informationskartei', een syste
matische toegang op de notulen van het stadsbestuur, aangevuld met in de
loop der jaren uit verschillende hoofden vergaarde gegevens. P. Bucher (Bun-
desarchiv Koblenz) behandelde de ontsluiting van het daar berustende film
materiaal.7
In de discussies kwam duidelijk het verschil in benadering van de problema
tiek door Duitsers en Nederlanders naar voren, dat voortkomt uit de relatief
belangrijker plaats die de ordening volgens Aktenplane bij de oosterburen in
neemt, en waardoor hun belangstelling voor wat bij ons nader toegankelijk
maken heet aanzienlijk minder is - zonder dat er wat betreft het onderwerpsge-
wijs toegankelijk maken op zich een wezenlijk verschil te constateren viel.
Over de noodzaak voor de onderzoeker - alom door tijdnood geplaagd - een
apparaat te ontwikkelen dat het hem mogelijk maakt vlot tot de relevante
bronnen door te dringen was men het eens. Van verschillende kanten werd de
mogelijkheid geopperd, dat de relatief moeilijke vindbaarheid van gegevens
kan leiden tot een zich afwenden van tijdrovend archiefonderzoek. Ook de
opmerking, dat de archivaris toegangen vervaardigt, die alleen al qua termino
logie voor de onderzoekers niet helder zijn oogstte, verdrietelijk genoeg, rui
me bijval.
Tegenover de mening dat toegangen zoveel mogelijk aan moeten sluiten bij
wat men de belevingswereld van de onderzoeker zou kunnen noemen werd wel
de opvatting gesteld, dat het de voorkeur verdient, onderzoekers op te voeden
tot begrip voor de geheiligde principes van de archivistiek. Of hier werkelijk
van tegenstrijdige strevens sprake is, mag men zich afvragen.
Vooral van Duitse zijde werd gewezen op het nut van de zgn. Kompetenz-
kartei, waarin de ontwikkeling van de competenties van en binnen de archief
vormers gedetailleerd en overzichtelijk wordt vastgelegd. De gemakkelijke be
schikbaarheid van deze gegevens, bijvoorbeeld gekoppeld aan de archiefover
zichten, zou ongetwijfeld van groot nut zijn.
Vrij uitgebreid werd ook aandacht besteed aan de toepassing van de compu
ter. De mening hierover lijkt zich sedert het vorig symposium te hebben gesta
biliseerd: noodzakelijk, geen wondermiddel voor het wegwerken van achter
standen, maar met grote kwalitatieve mogelijkheden. Ook het vraagstuk van
35
34