overzichtelijk te maken. Naarmate het aantal publicaties toenam, groeiden ook de
bibliografische toegangen. Al in de 17e eeuw klaagden wetenschappers dat de stroom
nieuwe publicaties op hun vakgebied niet meer bij te houden was. In de tweede helft
van de 19e eeuw, toen niet alleen techniek en industrie, maar ook transport, communi
catiemiddelen en overheidsbemoeienis een grote vlucht namen, maakte de groei van
kennisoverdracht een spectaculaire ontwikkeling door. De aanwas van wetenschappe
lijke literatuur was overstelpend. Tegen het einde van de eeuw werd van verschillende
kanten de behoefte gevoeld, de enorme stroom van publicaties te beheersen. Een viertal
pogingen in deze richting, die tot een zeker resultaat hebben geleid, worden in dit proef
schrift beschreven:
het Institut International de Bibliographie te Brussel, opgericht in 1896 door Paul Otlet
en Henri de la Fontaine;
de International Catalogue of Scientific Literature, opgericht in 1896 op initiatief van
de Royal Society te Londen;
de Afdeling Documentatie van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag, opgericht in
1910 door de bibliothecaris W. G. C. Bijvanck;
het registratuurstelsel, ontworpen door J. A. Zaalberg.
De centrale figuur bij de oprichting van het IBB was Paul Otlet. Deze markante per
soonlijkheid is ongetwijfeld een aparte studie waard. Van huis uit jurist, met grote
bibliografische belangstelling en tevens vredesactivist, legde hij, als een van de middel
eeuwse encyclopedisten, een ongelofelijke honger aan de dag om alle gepubliceerde in
formatie binnen één systeem te vangen. Ondanks zijn bevlogenheid miste Otlet echter
de capaciteiten om z'n ideaal te verwezenlijken. Zijn niet altijd sympatieke manier van
handelen wekte vaak grote weerstand bij de (wetenschappelijke) bibliothecarissen in
verschillende landen. Hij kreeg van hen niet de medewerking waarop hij hoopte. Te
recht noemt Schneiders de hele onderneming van te voren tot mislukken gedoemd.
Henri de la Fontaine treedt minder op de voorgrond. Hij was dan ook niet zo'n dwin
gende persoonlijkheid als Otlet, maar zijn rol in de geschiedenis van het IBB hoeft
daarom nog niet minder belangrijk te zijn.
Otlet kon pas met de daadwerkelijke uitwerking van zijn grootse plannen beginnen,
toen hij tegen de decimale classificatie van Dewey was opgelopen. Hoewel nog onerva
ren met een dergelijk systeem, leek dit hét antwoord op zijn classificatieproblemen. Het
maakte de ordening van alle informatie binnen één systeem mogelijk. Nadat de Royal
Society te Londen echter een circulaire had verspreid over de op te richten internationa
le wetenschappelijke bibliografie, stampte Otlet, bang dat Londen de plannen zou ver
wezenlijken, die hij zolang gekoesterd had, het IBB in 1896 uit de grond, voordat de de
cimale classificatie was uitgewerkt en geschikt gemaakt voor toepassing op kaart
systemen. Doel was het samenstellen van een Répertoire Bibliographique Universel,
waarin de hele wereldliteratuur moest worden opgenomen. Het duurde nog jaren voor
de eerste delen van de UDC gebruiksklaar waren en het RBU kon worden ingericht.
Vijftien miljoen kaartjes werden uiteindelijk in de kaartenbakken van het IBB opgesla
gen. Het gebruik van dit alles bleef betrekkelijk gering. Voor Otlet vormde dit geen be
letsel op de eenmaal ingeslagen weg door te gaan, maar uiteindelijk streefde hij zijn
oorspronkelijke doel verre voorbij. Hij beperkte zich niet meer tot gepubliceerd
[412]
materiaal, iedere informatiedrager kreeg voor hem waarde als bron van kennis en moest
in een systeem worden geordend en geclasseerd, ook foto's, krantenknipsels, octrooi
schriften, klein drukwerk enz. De in de documenten opgeslagen kennis werd voor hem
op het laatst belangrijker dan het ordenen van de documenten zelf. Het IBB moest een
allesomvattend reservoir van kennis zijn, waaruit de hele mensheid kon putten.
Zouden de ideeën van Otlet op het vaste land van Europa vorm krijgen in het IBB, in
Engeland leefden aan het eind van de vorige eeuw dezelfde gedachten over internatio
nale bibliografische ontsluiting. Praktisch gelijktijdig werd daar een andere poging
ondernomen om de overstelpende hoeveelheid wetenschappelijke publicaties te beheer
sen, n.l. in de International Catalogue of Scientific Literature. En hoewel de ICSL zich
beperkte tot de exacte vakken, blijkt ook dit doel uiteindelijk te hoog gegrepen te zijn
geweest. Otlet heeft met zijn pogingen de decimale classificatie als indelingssysteem
hiervoor doorgevoerd te krijgen, de uitgave van het eerste deel jaren vertraagd. Het in
ternationaal gezelschap van bibliothecarissen voelde niets voor deze classificatie, die ze
niet wetenschappelijk vond en waarmee toen nog nauwelijks ervaring was opgedaan.
Gekozen werd voor een indeling in 17 hoofdrubrieken, per jaar zou per rubriek een af
levering verschijnen. Helaas ontstond al gauw grote vertraging bij het uitkomen van de
verschillende delen, waardoor de oorspronkelijke opzet om onderzoekers snel te infor
meren, veel aan waarde inboette. Deze bibliografie vond in de rest van de wereld dan
ook niet de aftrek, die de oprichters voor ogen had gestaan. Evenals het RBU bevatte
de ICSL uitsluitend titels, terwijl juist een grote behoefte bestond ook van de inhoud
der publicaties kennis te nemen. De in 1907 opgerichte Chemical Abstracts waren daar
om wel meteen een succes. In Nederland was de bekende wiskundige prof. dr.
D. J. Korteweg, lid van de Koninklijke Nederlandse Academie van wetenschappen, de
grote voorvechter van deze bibliografie. Jarenlang heeft hij fiches naar het internatio
naal bureau in Londen gestuurd. Een gebruikersonderzoek in 1919 leerde hem echter
dat de bibliografie hier nauwelijks bekendheid genoot en dat er zelfs weinig behoefte
aan bestond. Een jaar later werd de ICSL officieel geliquideerd.
In Nederland kreeg de documenatiegedachte gestalte in de Afdeling Documentatie van
de Koninklijke Bibliotheek. Aangesproken door het nieuwe begon de bibliothecaris
W. G. C. Bijvanck in 1910 met de ontsluiting van tijdschriftenbestanden. De decimale
classificatie nam hij voor dit Repertorium van Otlet over, de grote man op deze afde
ling werd dr. H. E. Greve. Jammer genoeg ging het werk hieraan ten koste van het bij
houden der traditionele catalogus. En ook hier ontstond vrijwel gelijktijdig elders een
zelfde initiatief, n.l. bij uitgeverij Nijhoff. De Index van Nijhoff op artikelen uit tijd
schriften, dag- en weekbladen, eveneens begonnen in 1910, overlapte gedeeltelijk het
Repertorium van de KB, maar het was een langer leven beschoren. Het Repertorium
hield in 1922 op te bestaan, de Index van Nijhoff is blijven doorgaan tot 1970.
Bijvanck richte zich met z'n afdeling op nog een ander belangrijk aspect van de docu
mentatie n.l. de actualiteit. Hij zag de bibliotheek ook als centrum van voorlichting
over economische en sociale maatregelen, genomen i.v.m. de oorlogstijd. Het bundelen
en uitgeven van deze maatregelen was een vroege vorm van overheidsvoorlichting, een
instituut dat in 1914 verder nog niet bestond. Al spoedig raakte deze serie erg achter,
zodat de uitgave weinig zin meer had en werd gestaakt.
[413]