specialisten, ieder op hun eigen kleine gebied, zodat veel minder gauw in het oog sprin
gende tekortkomingen optreden.
Met de vermelding van de zegels (rubriek 4) is iets dergelijks aan de hand. Men heeft
zich - op dezelfde wijze werkend als ten aanzien van de archivalia - tevredengesteld
met een keuze uit de verschillende types van zegels in plaats van bij elk type zegel het
oudst bewaarde en het jongst bewaarde exemplaar te vermelden en daarna voor de af
beelding en beschrijving uit te gaan van het meest gaaf bewaarde exemplaar van elk ty
pe zegel.
Zodoende ken ik, om bij het moederklooster Windesheim zelf te blijven, uit 11 ver
schillende archiefbewaarplaatsen 21 archieven, waarin zich archivalia bevinden betref
fende dit klooster, die geen van alle vermeld staan in het Monasticon Windeshemense
3. Door het niet verifiëren van de wèl vermelde akten heeft men ook zeer interessante
archivalische vermeldingen over het hoofd gezien. Zo vindt men op blz. 478: RA Over
ijssel zu Zwolle, Archief van het kasteel Rechteren, Nr. 1634 (Reg. nr. 103) Kopie des
17. oder 18. Jh. von einer Urkunde über Verkauf einer Liegenschaft an das Kloster (15.
Mai 1412). In werkelijkheid betreft het hier een afschrift van notaris Arnoldus Gerardi,
die (in ieder geval) van 3 juni 1593 tot 7 december 1601 werkzaam is geweest. Bovendien
is de akte niet van 15, maar van 19 mei 1412. Belangrijker echter is, dat aan de auteurs
door het stuk niet te bekijken een opmerking is ontgaan, die bij het afschrift is geplaatst
en die van groot belang is voor de kennis van het vrijwel geheel verloren gegane archief
van het klooster Windesheim. Het blijkt namelijk, dat deze akte is afgeschreven uit een
'francijnen boek, toebehorenden den convente van Wyndesem, daerinne alle des voors.
convents guederen geregistreert staen'. Vermoedelijk is hier sprake van dezelfde 'seeker
ouden ligger, belangende de fundatie en de opcomsten des convents van Winshem'
waaruit griffier Roelinck nog in 1669 afschriften maakte ten behoeve van de familie
Van Haersolte (RA-Overijssel, Archief van de familie Van Haersolte, Aanwinst 1975,
inv. no. 387, blz. 172-173 en 183-185). Ook dit is trouwens weer een archieffonds, dat
de auteurs geheel en al onbekend is. Toch is het wel degelijk voor de geschiedenis van
het klooster Windesheim van belang en verscheen hiervan in 1978 weliswaar geen ge
drukte, maar toch een getypte inventaris.
Hierbij komen dan nog de drukfouten. Toen ik mij voor wat het Nederlandse deel be
treft aan het lezen zette, besefte ik maar al te goed hoe gemakkelijk het is in een derge
lijk omvangrijk werk - deel 3 telt maar liefst 657 bladzijden - een aantal tekortkomingen
of fouten aan te wijzen. Vóór alles moeten wij Weiier en Geirnaert, die voor dit deel te
kenen, dankbaar zijn, dat zij deze taak op zich genomen en tot uitvoering gebracht
hebben. Men kan moeilijk verwachten, dat een deel, dat geheel Nederland omvat, geen
onvolledigheden of feilen zou bevatten. Toch kan ik mij, het werk doorlezende, niet
aan de indruk onttrekken, dat er onevenredig veel slordigheden en onnauwkeurigheden
in voorkomen. Het is in ieder geval jammer, dat het werk ontsierd wordt door tal van
drukfouten. Zo op blz. 481: 31 maart 1430 moet zijn: 31 maart 1440. Blz. 482: Reg. Nr.
557 moet zijn Reg. Nr. 559, 11 okt. 1447 moet zijn 11 okt. 1477, 8. und 11. Mdrz 1446
moet zijn: 11. Marz 1446. Blz. 484: 25. Mai 1439 moet zijn 25. Mai 1447. Blz. 485,
J. S. Veen, Register (enz.), 7 moet zijn: deel Arnhem-Veluwe. Ik neem nu slechts en
kele bladzijden uit het werk.
Toegegeven: dit alles betreft slechts één klooster te Zwolle, waar ik ambtshalve wel wat
van af weet, maar het aantal drukfouten, want dat zijn het, is voor een dergelijk werk,
dat toch pretendeert een handboek en naslagwerk te zijn, binnen vier bladzijden ge
woon te veel.
Moeten wij nu uit dit alles de konklusie trekken, dat de waarde van dit Monasticon ge
lijk is aan dat andere Monasticon, het Monasticon Batavum, waarvan reeds opgemerkt
is, dat het verre van betrouwbaar is?
Nee! Belangrijker immers dan wat er aan ontbreekt, is het op te merken, wat men er
aan heeft. En dat is toch wel erg veel. Zeker vergeleken met het genoemde Monasticon
Batavum. Zoals alleen al uit het indrukwekkende aantal pagina's blijkt, is er naar
gestreefd zo uitvoerig mogelijk te zijn. Tal van aspekten worden onderzocht, zoals
naam en ligging van een betreffend klooster, bronnen en literatuur, geestelijk leven, ze
gel en wapen, gebouwen, geschiedenis van het klooster, de invloed ervan op andere in
stellingen en een lijst van priors. Jammer is het dan weer, dat nergens in dit deel een ver
klaring van de hiermee samenhangende cijfercodering wordt gegeven. Men leest nu per
klooster eenvoudig zonder enige toelichting 1.1, 1.2, 2.2, 2.3, 2.4, 3.1, 3.2.1, 3.2.2,
enz. Daarbij vraagt men zich niet alleen af waar deze coderingen voor staan, maar ook
welke eventueel bij het onderhavige klooster zijn overgeslagen. Om dat te weten te ko
men moet men deel I van het Monasticon Windeshemense (over België) te pakken zien
te krijgen.
Blijkens het voorwoord bij deel I ligt bij de hele serie het zwaartepunt op de bibliografi
sche informatie en de bronnenopgave. Welnu, wat deze bronnenopgave betreft valt er
dus van archiefzijde het nodige op op en aan te merken. Bibliografisch is dat veel min
der het geval.
De grootste waarde van het Monasticon Windeshemense ligt dan ook in de uitvoerige
literatuuropgaven. Zelfs hebben de bewerkers zich nog beijverd om op de inhoud van
en de literatuur over de bewaardgebleven handschriften in te gaan. Nu zijn de betrekke
lijk weinige bewaardgebleven middelnederlandse handschriften in het algemeen ook be
ter onderzocht en beschreven dan de laat-middeleeuwse archivalia. Dankbaar (en te
recht) hebben de bewerkers dan ook gebruik gemaakt van de grote kennis van Obbema
op dit gebied, zoals zij in het Vorwort vermelden, terwijl ook gezien zijn grote deskun
digheid Persoons het nodige ingebracht zal hebben.
Hoe dan ook, duidelijk is, dat er op het gebied van de archivalia en de zegels de meeste
hiaten te vinden zijn.
Maar goed: het volmaakte is de doodsvijand van het nuttige. En al is het Monasticon
Windeshemense dan ook niet volmaakt, nuttig is het zeker. Zelf heb ik er verschillende
keren met succes naar gegrepen, wanneer ik even iets wilde verifiëren. Een vergelijking
met deel II van het Monasticon Batavum, waarin de kloosters van de Augustijner orde
en de huizen van de broeders en zusters van het Gemene Leven worden behandeld, kan
het Monasticon Windeshemense 3 glansrijk doorstaan. Voor iemand, die zich snel en
breed wil oriënteren ten aanzien van de Moderne Devotie is dit werk een gemakkelijk
hulpmiddel. Thans is immers al het in eerste aanleg toegankelijke archiefmateriaal van
en over de Windesheimer kloosters uit de tot 1980 gepubliceerde inventarissen,
[404]
[405]