Boekbespreking Monasticon Windeshemense, Teil 3: Niederlande, bearbeitet von Anton G. Weiier und Noël Geirnaert, Brussel, 1980 Wie zich ten aanzien van een voor-Reformatorisch klooster snel en breed wil oriënte ren, zal allicht grijpen naar het Monasticon Batavum. Gaat dat echter werkelijk snel? Eigenlijk niet, want de indeling van de kloosters binnen de delen van het Monasticon is niet geografisch, maar per kloosterorde geschied. Men moet dus weten tot welke orde het gezochte klooster behoort. Anders vergt het opzoeken aardig wat geblader. Erger is, dat men, eenmaal ter bestemder plaatse aangeland, bepaald niet breed wordt inge licht over de geschiedenis, de nog aanwezig bronnen, etc. Bovendien kleven er aan het geheel tal van onvolkomenheden en zelfs fouten. Logisch dus, dat al sedert lang de wens leeft naar een naslagwerk, dat wèl in de eerste aanleg tal van vragen kan oplossen, die menigeen - juist ook in de archiefwereld - bij zich zal voelen opkomen als hij of zij in aanraking komt met een bepaald klooster, dat hem of haar nog niet uit andere hoofde bekend is. Helaas is het nog altijd niet tot zo'n werk gekomen. Het karwei is ook wel gigantisch groot en slechts met inschakeling van een schier oneindige stoet van deskundigen te kla ren. Om althans voor een bepaald terrein in deze leemte te voorzien, is een tiental jaren gele den het initiatief ontstaan om het standaardwerk van Acquoy 'Het klooster Windes- heim en zijn invloed', 3 dln. 1875-1880, aan te vullen en te verbeteren. Met een uit te ge ven Monasticon Windeshemense wilde men een naslagwerk scheppen voor die kloosters, die aangesloten waren bij de Windesheimer Congregatie. Weer is dus geko zen voor een ordegewijze benadering van het probleem. Bovendien is 'terrein' hier in geografische zin veel ruimer op te vatten dan het grondgebied van het huidige Neder land. Gelijk bekend heeft de beweging van de Moderne Devotie zich vanuit de IJssel- vallei, en met name vanuit Deventer en Zwolle, in de vijftiende eeuw uitgebreid over vrijwel heel noordwest-Europa. Vandaar, dat de gedachte rees Alle monastieke vestigin gen van deze orde te behandelen: niet alleen die in het tegenwoordige Nederland en Bel gië, maar ook die in Duitsland, Frankrijk en Zwitserland. In zoverre werd wel aan de geografische situatie van vandaag de dag tegemoet gekomen, dat aparte delen werden voorzien voor België (dl. 1), dat in 1975 verscheen, het Duitstalige gebied (dl. 2), in 1977 uitgekomen, en Nederland. Dit laatste deel interesseert ons uiteraard het meest en is in 1980 uitgegeven. Om de eenheid van de verschillende delen te benadrukken en het internationale karak ter van de onderneming te onderstrepen hebben de bewerkers gemeend alle drie delen in het Duits te moeten redigeren. Men kan zich natuurlijk met recht afvragen of een der gelijk werk over een beweging, die qua oorsprong zo duidelijk Nederlands of liever ge zegd Nederduits is geweest en die haar verspreiding ook voornamelijk in het Neder duitse taalgebied vond, nu uitgerekend in het Hoogduits moet verschijnen. Het doet in ieder geval op zijn zachtst gezegd wonderlijk aan de delen over België en Nederland in het Duits te moeten lezen. Bovendien wordt de klaarblijkelijk zo gewenste en gehoopte eenheid van tekst door deze manier van werken allerminst bereikt: Nederlands en Duits loopt nu volkomen door elkaar heen. De auteurs betreuren het, dat het boek destijds niet ter recensie aan tijdschriften is toe gezonden en verzochten mij dit thans alsnog te willen bespreken. Met hen vindt ik, dat een dergelijk werkinstrument voor de bestudering van een belangrijk stuk Nederlandse geschiedenis in de vaktijdschriften gesignaleerd en besproken dient te worden, al was het alleen maar om de bekendheid en verspreiding van dit werk te vergroten. Want een ruimere bekendheid verdient het Monasticon Windeshemense zeker. Niet dat ik geen kritiek heb op het voor ons liggende werk. Die heb ik zeer zeker. Zo ben ik het bijvoorbeeld, voor wat ons als archivarissen het meest aangaat, volstrekt niet eens met de gevolgde werkwijze ten aanzien van de Bronnen (Quellen). Men heeft wel een rubriek 2.2. Ungedruckte Quellen, maar erg veel verschil met 2.3. Gedruckte Quellen is er op de keper beschouwd niet. Men is namelijk voor het vermelden en opne men van gegevens omtrent Windesheimer kloosters uitsluitend en alleen afgegaan op gedrukte inventarissen. Erger nog: men heeft zich vergenoegd daarvoor een vragenlijst te sturen aan de beheerders van archiefbewaarplaatsen, waarvan men vermoedde, dat zij archivalia onder zich zouden kunnen hebben, die van belang zouden kunnen zijn voor de Windesheimer congregatie. Mijn eigen ervaring hierbij is, dat deze vragen bo vendien zodanig gesteld waren, dat onvoldoende tot uiting kwam, of men ook geïnte resseerd was in archivalia van of betreffende Windesheimer kloosters, die in andere ar chieven voorkomen dan in de kloosterarchieven zelf. Overigens vind ik die enquêtes op zichzelf al uit den boze. Misschien gedwongen door bezuinigingen in verband met een verminderd budget voor reiskosten, maar toch ook wel uit gemakzucht en zeker uit on begrip van de kant van de onderzoekers worden de archivarissen steeds meer bedolven onder een nog altijd aanzwellende stroom van vragenlijsten over de aanwezigheid van bepaalde archivalia of zelfs gegevens inzake bepaalde onderwerpen van onderzoek. Bij gebrek aan mankracht en tijd ontstaat de begrijpelijke neiging slechts summier op der gelijke enquêtes te antwoorden. Erger wordt het, wanneer de vragenstellers de verkre gen inlichtingen niet natrekken en uitwerken. Desgevraagd erkennen de auteurs van het Monasticon Windeshemense 3 slechts 'een enkele keer de stukken zelf te hebben onder zocht, maar dat bleven uitzonderingen'. Bij een dergelijke werkwijze verbaast het niet tal van fouten zowel als tekortkomingen te kunnen signaleren. Dergelijke archivalische omissies zouden gemakkelijk te vermij den zijn geweest, wanneer men, gelijk bij deel 2 van het Monasticon Windeshemense (Duitsland, Zwitserland, enz.), een andere opzet had gekozen. Daar is per klooster een auteur aangezocht. Men kan zich, op die manier werkende, voorzien van tal van [403]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1984 | | pagina 46