concubinaat levende vrouwen konden beweren gehuwd te zijn. Met behulp van het be volkingsregister werden ook de aangiften ten behoeve van de personele belasting gecon troleerd, waardoor het niet aanmelden van dienstboden op het bevolkingsbureau finan cieel aantrekkelijk was. Voorts werden jaarlijks uit het bevolkingsregister lijsten van dienstplichtigen samengesteld.53 In 1870 bleek dat er in de Amsterdamse registers een aantal vervalsingen van geboorte jaar was aangebracht, met als doel om aan de schutterijplichten te ontkomen. Behalve dat er een justitieel onderzoek werd ingesteld, zagen B W in dit feit, waaraan de lan delijke pers aandacht besteedde, aanleiding om de inzage in de registers te beperken tot die ambtenaren die met de bijhouding ervan waren belast. Bovendien werd in 1870 aan het bureau der bevolking een ambtenaar aangesteld die de nasporingen in het bevolkingsregister ten behoeve van de rijks- en gemeenteadministratie moest verrich ten.54 In een periode van twintig jaar was het bevolkingsregister dus al zo verweven ge raakt met andere overheidstaken en -diensten dat aan het verstrekken van de daarvoor verlangde informatie een afzonderlijk ambtenaar een gehele dagtaak kreeg. Deze koppeling van het bevolkingsregister aan andere overheidstaken leidde vanzelf tot een verbetering van de boekhouding. Een voorbeeld: de opgaven die in 1884 werden in geleverd bij de Commissie voor tijdelijke werkverschaffing maakten correcties in het bevolkingsregister mogelijk.55 Een systematischer controlemiddel vormden natuurlijk de gegevens die de volkstellin gen opleverden, in het bijzonder toen na 1861 de tellingen en de bevolkingsboekhou ding op dezelfde leest (der werkelijke woonplaats) geschoeid werden. In de Amster damse registers treft men dan ook frequent de aantekening aan, dat de genoemde per soon of familie bij een volkstelling was aangetroffen of, omgekeerd, bleek vertrokken. Precieze cijfers hierover zijn niet zo eenvoudig te achterhalen. Uit een vermakelijke dis cussie over de betrouwbaarheid van volkstellingen en bevolkingsregisters in het Alge meen Handelsblad56 blijkt in 1899 het verschil tussen aan de ene kant het aan de hand van het bevolkingsregister te hoog berekende aantal en aan de andere kant het getelde aantal inwoners 12.707 (d.w.z. 2,5% van de totale bevolking). Tien jaar eerder was er een veel kleiner verschil geconstateerd (1745 zielen meer geteld dan ingeschreven). Hier mag men, zo blijkt uit de polemiek, niet de conclusie trekken dat de bevolkings registratie in kwaliteit was afgenomen, want 'naar luid der in omloop zijnde, en van meest bevoegde zijde nimmer tegengesproken geruchten, heeft de volkstelling in 1889 te Amsterdam heel wat te wenschen overgelaten.57 Wellicht het gunstigste effect op de be trouwbaarheid van de 'registers werd bereikt door het aanstellen van de controleurs 53 Voor een uitgebreider overzicht van de diensten die het bevolkingsregister verleende, zie Wag- tendonk IV. 54 Zie Gemeenteblad 1870, 2de afd. (raadszitting 22 sept) p. 578; idem (raadszitting 26 okt.) p. 695; lste afd., p. 715: voordracht B W dd. 8 oktober). 55 Verslag B&W 1884. 56 Falkenburg vs. H. W. Methorst, Alg. Handelsblad, 13, 14, 21 en 26 oktober 1900. 57 Methorst in Alg. Handelsblad, 21 oktober 1900. [386] in 1871. Voordien immers waren de buurtsecretarissen in hun taak tekort geschoten. Het 'geringe tractement en het gemis aan uitzicht op bevordering heeft [volgens B&W] tot verslapping in de dienst geleid'.58 Over de controleurs waren B W al in 1872 zeer tevreden: 25% meer verhuizingen dan in 1868 werden er door hen geconstateerd. In één jaar waren er 15.000 woningen bezocht, de helft van het Amsterdamse woning bestand.59 In 1876 bleek dat de registers 'gaandeweg meer en meer volledig zijn ge worden'.60 Inboeking, controle en beheer waren nu in handen van betaalde krachten. We krijgen uit de raadsnotulen die handelen over de wijzigingen van de buurtreglemen- ten of over de uitbreiding van het personeel niet de indruk dat er politiek veel tegen stand kwam tegen de professionalisering. Slechts een enkele keer werd er geklaagd over wat, in moderne termen, 'inbreuk op de privacy van de individuele burger' genoemd zou kunnen worden. In 1856 bracht een raadslid de klacht naar voren dat aan een dag blad mededeling zou zijn gedaan over een tijdelijke verandering van woonplaats. Toen de burgemeester hem vroeg of hij een aanklacht tegen een bepaalde ambtenaar wenste in te dienen, werd echter ontkennend geantwoord.61 Dat de bevolkingsgegevens ook aan de kerkgenootschappen werden verstrekt heeft voorzover viel na te gaan in de ne gentiende eeuw niet tot problemen aanleiding gegeven.62 De destijds toch over het alge meen zuinige raadsleden maakten nauwelijks bezwaar tegen toch op zichzelf kostbare ondernemingen als het aanleggen van compleet nieuwe series bevolkingsregisters in 1862 en 1875. Eerstgenoemde serie was rechtstreeks resultaat van besluiten van de rijks overheid maar in 1875 was dit niet het geval. Bij deze vernieuwing werden tevens op kosten van de gemeente alle huizen van een nieuwe nummering voorzien. Tezamen vergden deze maatregelen alleen in het jaar 1875 al een post van ruim 18.000 gulden.63 De laatste reorganisatie die in de negentiende eeuw plaatsvond, werd in tegenstelling tot eerdere niet ingegeven door gebreken in de bestaande boekhouding, maar moet vooral gezien worden als een poging de registratie te vereenvoudigen. Inmiddels waren vele re gisterdelen volgeschreven. Daarom was al in oktober 189164, vermoedelijk alleen ter se cretarie, overgegaan tot inboeking op kaarten (gezinsgewijze ingericht). Een systeem gebaseerd op losse kaarten noodt tot centralisatie en het besluit uit 1895 om het gehele bevolkingsregister onder te brengen in één gebouw en de buurtbureaus af te schaffen 58 Alg. Handelsblad, 26 april 1871. 59 In 1872, na nog geen jaar in dienst te zijn geweest werd hun bezoldiging van fl. 500,— op fl. 600,gebracht, hetgeen in de raad beargumenteerd werd door te wijzen op hun ijver, hun drukke werkkring en de noodzaak zich behoorlijk te kleden. Gemeenteblad, 1872 2de afd. p. 842. 60 Gemeenteblad 1876, lste afd. p. 484. 61 Notulenboek van den raad der stad Amsterdam 1856, p. 326 (23 mei 1856). 62 Voor de opzet en aanleg van een Rooms-Katholiek register in 1908 zie Alg. Handelsblad dd. 23 maart 1908. 63 Gemeenteblad 1876, lste afd. p. 791. Dit bedrag betekende meer dan een verdubbeling van de kosten gemaakt in 1872. 64 Lentz I, p. 26. [387]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1984 | | pagina 38