Het gebouwencomplex Singel 451-455 bij de Munt. Het linkergedeelte 451 werd in 1897 door Bur
gerlijke Stand en Bevolkingsregister in gebruik genomen. Uitbreiding met 453 en 455 volgde in
1907. Het rechtergedeelte, voorbij de poort naar het Derde Klooster geheten steegje, was Politie
bureau. Foto historisch-topografische atlas Gemeentelijke Archiefdienst Amsterdam.
De geringe betrouwbaarheid van de vroegste registratie en de pogingen
tot verbetering
De in de vorige paragraaf geschetste wisselingen van taken voor buurtmeesters, buurt-
commissarissen en buurtsecretarissen waren het gevolg van een vrijwel aanhoudend
streven van B W de bevolkingsregistratie op peil te brengen en te houden. Welke po
gingen er in het werk werden gesteld blijkt uit de Verslagen van Burgemeester en Wet
houders aan de Gemeenteraad die in de hier beschreven periode werden uitgebracht.
De vlugge verhuizers, de bedelaars, de landlopers stelden niet alleen de minister van
Binnenlandse Zaken48 maar ook het Amsterdamse gemeentebestuur voor problemen.
Na enig optimisme in 1851 klaagden burgemeester en wethouders in de periode 1852 tot
1872 vrijwel jaarlijks over de moeilijkheden die zich voordeden bij het registreren van
de bevolking in het algemeen, maar die van vreemdelingen in het bijzonder.
In 1851 werd de hoofdstedelijke burgerij geprezen voor de betoonde medewerking bij
de invoering van de registratie. Vele andere gemeenten bleken echter onachtzaam.
48 Zie noot 33.
[384]
Dit had vanzelfsprekend gevolgen voor de Amsterdamse registratie. Tot en met 1859
vinden we klachten dat het 'hooger bestuur' in gebreke blijft door geen uniforme richt
lijnen te verschaffen, waardoor vreemdelingen dikwijls buiten de registers bleven.49
In 1857 waren 1362 personen zonder uitschrijving vertrokken, zoals bleek uit de in
schrijving tot de dienst bij het brandwezen. B W verwachtten dat met deze afzonder
lijke administratie de leemten in het bevolkingsregister ontdekt zouden worden. Een
nieuwe brandkeur maakte het mogelijk dat velen zich op verschillende manieren aan de
dienst onttrokken, met als gevolg dat degenen die aan de loting werden onderworpen
vooral behoorden 'tot de zeer lage volksklassen': een categorie die onder een vorige
brandkeur juist niet onder de dienstplichtigen werd opgenomen 'omdat deze lieden,
aan geene woonplaats gebonden, bijna wekelijks verhuisden en dus voor het brandwe
zen van geen het minste nut waren.'50
Zoals we al zagen vormde de volkstelling van 1859 nauwelijks een middel om de bevol
kingsboekhouding op peil te brengen. Immers de werkelijke bevolking werd geteld, ter
wijl in de bevolkingsregisters nog diegenen werden genoteerd die in Amsterdam wettig
domicilie genoten. Dit veranderde na het KB van 3 november 1861. Vanaf februari
1862 werden de opgaven der laatste volkstelling in een nieuwe serie registers overge
schreven. Dit karwei, zo verwachtten B W in hun verslag van 1862, zou pas aan het
eind van 1863 gereed zijn. Inmiddels was wel reeds duidelijk dat het bevolkingscijfer ge
noemd in het Verslag van 1861 (272.659) met meer dan 12.000 moest worden vermin
derd. een luid sprekend bewijs dat alle onderzoek naar het juiste cijfer der bevol
king in deze gemeente een ijdel streven zal blijven, zolang er geen beter middel zal zijn
om het voldoen aan de verpligting tot aangifte te verzekeren, dan door het straffen
overeenkomstig art. 1 der wet van 6 Maart 1818 (Stbl. no. 12). Wat toch baat dit, wan
neer men nagaat hoevelen er steeds zijn die er belang bij hebben om van het over
brengen hunner werkelijke woonplaats, naar buiten of binnen het rijk, geene verklaring
te komen doen en van wier heimelijke vertrek men alzoo geene kennis erlangt, voordat
nieuwe bewoners aangifte doen van werkelijke woonplaats in de verlaten woningen.
Voegt men hierbij, dat ook zeer velen evenzeer belang hebben zich niet te overhaasten
met het overleggen van het getuigschrift bij het overbrengen hunner woonplaats in deze
gemeente, zoo kan men gereedelijk nagaan, dat er weinig toezigt is uit te oefenen op het
tijdig doen van aangifte bij aankomst zoowel als bij vertrek'.51 Ook de duplicaat-
bewijzen van verhuizing die andere gemeentebesturen nu moesten opsturen hielpen hier
niet altijd. Velen verklaarden in de vorige gemeente naar Amsterdam te vertrekken
maar vestigden zich elders.52
Ook moedwillig foutieve aangiften en vervalsingen werden opgemerkt. Zo moest mel
ding van een geboorte eerst bij het bevolkingsbureau en vervolgens bij de ambtenaar
van de Burgerlijke stand worden verricht, alleen al om te voorkomen dat in
49 De migranten kregen weliswaar briefjes ten bewijze van uitschrijving mee, maar verder was er
zelden sprake van ambtelijke controle.
50 Verslag B& W 1857.
51 Verslag B& W 1862.
52 Verslag B&W 1866.
[385]