mmmsmmtm wifauiiiis
f. fa/m rfafa4y.t
I*
d
yT
gestelden werden voortaan geregistreerd in de woonplaats, waar ze werkelijk verbleven
en niet noodzakelijkerwijs op het adres van ouders of voogd. De inschrijving van
dienstboden had tot dusverre aanleiding gegeven tot grote moeilijkheden.31 De minister
gaf er dan ook de voorkeur aan om deze voortaan in afzonderlijke registers te doen no
teren, echter zonder dit verplicht te stellen.32 Het nieuwe KB gaf vele voorschriften die
nauwkeurig moesten worden nagevolgd, maar voor de wijze van inrichten der registers
mochten de gemeentebesturen kiezen tussen een wijksgewijze indeling of een alfabeti
sche op naam.
Zoals voor de hand ligt, gaven die bevolkingsgroepen die het meest frequent van woon
plaats veranderden de grootste problemen. 'Bedelaars, landloopers en poldergasten',
zo schreef de minister in 1870 aan de koning, 'zijn de gemeente waar zij bij de
volkstelling van 1 December 1869 zijn beschreven niet na enkele maanden, maar
meest reeds na weinige dagen vergeten Om de registratie van deze groepen te ver
gemakkelijken werden in 1870 (KB van 5 mei) nieuwe bepalingen vastgesteld.33 Voor de
bevolking van gestichten, kazernes, schepen e.d. kwamen eveneens bijzondere bepalin
gen.34
Toen het KB van 1861 in 1877 niet bleek te worden nageleefd door het bestuur van het
gesticht Meerenberg en vervolgens bij arrest van de Hoge Raad (13 januari 1879)35 werd
bepaald dat dit besluit onverbindend was, zag de minister daarin nog niet onmiddellijk
aanleiding tot het nemen van wettelijke maatregelen. In 1885 echter weigerde een nieu
we inwoner van Middelburg een verklaring van woonplaats te overleggen. Toen deze in
1886 bij arrest van diezelfde Hoge Raad ontslagen werd van rechtsvervolging, bleek een
wettelijke grondslag noodzakelijk. Staatsrechtelijk zijn beide kwesties bijzonder inte
ressant, doch niet in het kader van deze verhandeling, omdat de erop volgende Wet op
de bevolkingsregisters (1887) en de eruit voortvloeiende maatregelen van bestuur inhou
delijk nauwelijks verandering brachten in de wijze van registreren.36 Door middel van
een grote hoeveelheid precieze voorschriften was een goede bevolkingsregistratie door
de rijksoverheid tenslotte van een juridische basis voorzien. Hoe de bepalingen in het
bijzonder in Amsterdam in de praktijk werden toegepast en in hoeverre ook daadwer
kelijk het beoogde doel bereikt werd, komt hierna aan de orde.
31 Dat juist dienstboden een probleem vormen, ook voor kwantificerende historici, merkte
J. A. de Jonge reeds op: 'Als je de formulieren [van de volkstellers 1869. AM] bekijkt dan
blijkt dat alle meisjes die bij hun vader en moeder thuis woonden, waar ze verder niet mee
wisten wat ermee te doen, die hebben ze dienstbode genoemd, met het gevolg dat in die ge
meenten 30 tot 35% van het aantal dienstboden geen dienstbode was.' De Jonge, p. 371.
32 In een aantal gemeenten werden deze inderdaad in een apart register geboekt. Zie bijv. ge
meentearchief Katwijk, inv. nrs. 1354-1358.
33 ARA, Arch. Kabinet des Konings 1841 (relativa bij KB 5-5-1870).
34 Voor een compleet overzicht, zié bijlage.
35 Voor het zgn. Meerenberg-arrest, zie o.m. Bundel uitspraken staatsrecht, p. 3.
36 Lentz I, p. 20-21; Gohres I, p. 30-37.
[378]
oécf&n c/>, fa S&uutturasen
M a.rf tV/ s yy ly.rytyfy.yyy m Mrwrt aan
Utn Mee# y
fa# wten <A aanwafx/Mp mn
t S
7/
ilnistrr&nmte J
BXTEÖEMEESTBB on WETHOUDERS voorn.
De Secretaris
Aanstelling van J. F. Hendriks tot buurtcommissaris per 1 januari 1863. Gemeentelijke Archief
dienst Amsterdam bibliotheek nr. H 298.015.
[379]