bevolkingsregister. Door inzicht te hebben in de wijze waarop deze bron tot stand
kwam, kan men de waarde ervan voor de diverse vormen van onderzoek beter taxeren.
Vandaar het hiernavolgende verslag.
De landelijke voorgeschiedenis
Lang voordat er in Nederland van rijkswege een dynamische bevolkingsregistratie
(d.w.z. een bevolkingsboekhouding waarin doorlopend veranderingen in de 'staat der
bevolking' werden bijgehouden) werd ingevoerd, bestonden er andere administratie-
vormen waaruit de wereldlijke overheid de nodige gegevens kon putten. Elke bevol
kingsregistratie vóór 1795 was voornamelijk bedoeld als basis voor belastingheffing.3
Menig kohier werd opgesteld, veelal in de volgorde waarin de gaarder van heffingen en
belastingen tijdens zijn rondgang de belastingplichtigen kon terugvinden. We hebben
hier te maken met een administratie die is opgezet voor één enkel doel, wat echter niet
uitsluit dat dergelijke naamlijsten ook wel eens gebruikt zijn voor andere overheids
taken, bijvoorbeeld bemoeienis met openbare orde en justitie. Registratie van over
heidswege zal in de ogen der geregistreerden vrijwel altijd beschouwd zijn als een wel
licht noodzakelijke maar opzichzelf hinderlijke bemoeienis met de particuliere finan
ciën.
In de Franse tijd, dezelfde periode waarin de Nederlanders kennis maakten met de
conscriptie, werd ook hier de Burgerlijke stand ingevoerd. Of dit op veel wantrouwen is
gestuit, is niet bekend. Veel ophef lijkt er niet over gemaakt te zijn, hoewel velen zich
de relatie tussen militieplicht en bevolkingsregistratie bewust zullen zijn geweest. Ver
moedelijk hebben sommigen de nieuwe maatregel als een voorbijgaande uiting van
Franse bureaucratie beschouwd. Dit althans zou een verklaring kunnen zijn voor
vreemde namen zoals Naaktgeboren en Vroegindewey waaronder sommigen zich in
schreven in de nieuwe registers, zich niet bewust van de last die zij hun nageslacht ver
oorzaakten.
De Franse wetgeving vereiste dat bij aangifte de pasgeboren kinderen lijfelijk werden
getoond, zodat ontduiking van de militieplicht door opgave van een verkeerd geslacht,
kon worden voorkomen. Deze bepaling bleef tot 1838 van kracht. Na dit jaar kon ech
ter de ambtenaar van de Burgerlijke stand nog altijd vorderen dat hij het kind te zien
kreeg.4 Dat het wantrouwen van de wetgever dat uit dit voorschrift blijkt niet geheel
misplaatst was, zal nog blijken.5 Met de Burgerlijke stand was een bevolkingsregistratie
tot stand gebracht waarin 'hoogtepunten uit het mensenleven', geboorte, huwelijk,
echtscheiding en overlijden op uniforme wijze werden geboekstaafd.
De eerste landelijke volkstelling in Nederland is die van oktober 1795. De 'volks
menigte' van iedere provincie werd ermee vastgesteld en daarmee het aantal grond
vergaderingen dat een afgevaardigde naar de Nationale Vergadering mocht aanwijzen.6
3 Heederik, p. 17, 211.
4 Heederik, p. 207.
5 Zie pagina 386.
6 Heederik, p. 212.
De volgende algemene telling dateert van 1829, het begin van een reeks tellingen die tot
en met 1970 om de tien jaar plaatsvonden.7 Bij KB van 29 september 1828 (Staatsblad
no. 57) werd de volkstelling bevolen. Later8 verschenen tevens afzonderlijke voor
schriften. De te organiseren telling had als doel het opzetten in elke plaats van een
'Volksregister, bevattende alle zoodanige opgaven en berichten betrekkelijk de bevol
king, welker kennis in het belang van de Staat nuttig en noodzakelijk zou zijn'.9 Ge
vraagd zou worden naar naam, voornamen, leeftijd, geboorteplaats, burgerlijke staat,
godsdienst en beroep. De plaatselijke besturen werden echter nergens verplicht deze
volksregisters bij te houden.10 Volgens Wagtendonk werd de telling wel overal gehou
den, maar werden in lang niet alle gemeenten deze registers aangelegd, laat staan bijge
houden. Naar de redenen waarom het Amsterdamse gemeentebestuur dit voorschrift
niet heeft uitgevoerd kan hij slechts gissen: 'Waren de opgaven van de ingezetenen, bij
de telling verstrekt, zoo onjuist of onvolledig, dat daaruit geen behoorlijke bevolkings
boekhouding was op te bouwen? Vreesde het gemeentebestuur dat de registers toch niet
geheel juist zouden bijgehouden kunnen worden en meende het daarom, dat de kosten
niet evenredig zouden zijn aan het nut? Zijn er misschien ook te Amsterdam stemmen
opgegaan, zooals elders gehoord werden, die het aanleggen van bevolkingsregisters een
ongepasten maatregel noemden, waardoor op onbehoorlijken wijze werd ingegrepen in
de persoonlijke vrijheid? Of heeft het gemeentebestuur het Koninklijk Besluit niet uit
gevoerd, omdat het den Koning niet bevoegd achtte maatregelen uit te vaardigen tot re
geling van de bijhouding der bevolkingsregisters en den ingezetenen verplichtingen op
te leggen tot het doen van aangiften voor die registers?'11
De bedoelingen van de rijksoverheid
Pogingen om een bevolkingsadministratie op te zetten die niet alleen de toestand op één
bepaald moment toonde, maar waarin ook de (dagelijkse) veranderingen bijgehouden
werden, waren al eerder op plaatselijk en provinciaal niveau gedaan. In 1825 en 1826
waren in respectievelijk Zeeland en Utrecht reeds voorschriften hiervoor gegeven.12
Vermoedelijk viel in deze relatief dun bevolkte provincies een dergelijke administratie
ve maatregel met de indertijd beperkte mankracht ter secretarie nog uit te voeren.
In 184513 stelden Provinciale Staten van Zuid-Holland een Reglement op het daarstel-
len en bijhouden van Registers van Bevolking en inwoning op. Met het toezicht
daarop werden Burgemeesters en wethouders belast. Dezen moesten ervoor zorgdragen
'dat tweemaal in het jaar, zoo veel mogelijk na den gewonen verhuistijd van huis tot
7 Voor een nauwkeurig overzicht van de negentiende eeuwse tellingen zie: Geschiedenis van de
Statistiek p. 61 e.v.
8 (Bijvoegsel) Staatsblad 1829 p. 305 no. 164.
9 Geschiedenis van de Statistiek P. 62.
10 Heederik, p. 222.
11 Wagtendonk III.
12 Lentz I, p. 13.
13 Lentz I, p. 18 en Gohres I, P. 23: Besluit Prov. St. 16 juli 1845 (goedgekeurd bij KB 13 okto
ber 1845, no. 58).
[372]
[373]