benaderd door de archivaris van de Academische Senaat, prof. dr. A. G. Roos, om de universitaire archieven tot ongeveer 1930 te inventariseren. Per 1 september 1944 - na het behalen van het radicaal van Archiefambtenaar der le klasse op 18 juli - werd Mensonides op arbeidscontract aangesteld als beheerder van het tijdelijk Rijksarchiefdepöt op de 'Cannenburgh' te Vaassen. De Cannenburgh was per 1 maart 1944 aangewezen als rijksarchiefbewaarplaats als bedoeld in artikel 7 van de Archiefwet 1918. Hierheen werden met het oog op de dreigende toestand in de kuststrook de retroacta van de Burgerlijke Stand van de provincies Noord-Holland (met uitzondering van Amsterdam), Zuid-Holland en Zeeland overgebracht. Er werd tevens ruimte ingericht waarin de Centrale Dienst voor Sibbekunde het op micro-film zetten van archivalia kon doen plaats vinden. Toen Mensonides op de Cannenburgh arriveerde had de overbrenging van de archivalia reeds plaats gevonden. Voorts berustten er vele uit Arnhem en omgeving geëvacueerde kunstschatten (met name van het Gemeente- en Openluchtmuseum). De vochtigheid in de kelders was hoog (78%). De droogapparaten werkten niet daar er geen stroom was. De Centrale Dienst voor de Sibbekunde liet zich niet meer zien. Mensonides stond via de afdeling Kuituurbescherming en Wetenschap van het Departement (gevestigd te Apeldoorn) in geregeld schriftelijk contact met mr. R. Bijlsma, de Algemeen Rijks archivaris. In deze correspondentie kwamen naast dienstzaken als de luchtbescherming en de bewaking ook persoonlijke zaken aan de orde, zoals het zenden van levensmidde len naar Den Haag via de moeder van Mensonides te Winschoten. Op dinsdag 17 april 1945 kon Mensonides in zijn verslag schrijven 'was het uur der bevrijding aangebroken en werd op de Cannenburgh als eerste officieele gebouw aldaar het Rood, Wit en Blauw geheschen'. Ongeschonden had de Cannenburgh met zijn kostbare inhoud de oorlog doorstaan. In de loop van 1945 werden de archivalia naar het Westen teruggevoerd. Mensonides werd per 1 januari 1946 overgeplaatst naar het Rijksarchief in Overijssel. Hier werd hij met de werkzaamheden van de ambtenaar van de leeszaal belast. Voorts beschreef hij de stukken betreffende de Nijenoordse venen en goederen, afkomstig van mr. W. de Lille. Het was maar een kort verblijf te Zwolle in de Sassenpoort. Want per 1 mei verhuisde Mensonides naar Den Haag, benoemd tot commies aan het Gemeentearchief. Hier kreeg hij als belangrijkste taak de inventarisatie van het oud-archief van Den Haag tot 1815. Hij zat nog midden in deze arbeid toen hij na nog geen anderhalf jaar weer vertrok wegens zijn benoeming per 1 september 1947 tot gemeentearchivaris te Leeuwarden. In Leeuwarden kreeg Mensonides niet alleen het beheer van het Gemeentearchief, maar ook van de Stedelijke Bibliotheek en Kunstverzameling. Hij werd geconfronteerd met een huisvestingssituatie der archieven die grote zorgen baarde. Er was een aan de eisen voldoende kluis waarin 190 meter ruimte was; een tweede depótruimte was een zolder, capaciteit 250 meter, zeer brandgevaarlijk; evenals de derde ruimte ook een zolder, maar nu niet van het stadhuis, maar van school 4 aan de Wissesdwinger, het zog. hulp archief. Tijdens zijn archivariaat gelukte het hem niet daar verandering in te brengen. Wel slaagde hij er in de aanstelling van een wetenschappelijk archief ambtenaar der 2e klasse in 1950 te bewerkstelligen. Hierdoor werd het mogelijk het archief ook 's mid dags voor het publiek open te stellen. [314] Mensonides vatte de inventarisatie van het oud-archief van Leeuwarden tot 1851 aan, alsmede dat van de stadsarmenkamer, 1752-1935. Bij zijn vertrek in 1953 kon hij zijn ambtsopvolger de voorlopige inventaris van het oud-archief ter hand stellen. De inven taris van de stadsarmenkamer die in 1952 voltooid leek, moest na zijn vertrek een her bewerking ondergaan door het vinden van een nader gedeelte bij de dienst voor sociale zaken. Van zijn Leeuwarder publicaties dient vooral genoemd te worden 'Een "exoti sche" bloem van Friese velden; het voorgeslacht van Margaretha Geertruida Zelle, alias Mata Hari' (1951). Een publikatie van geheel andere aard verscheen van zijn hand in 1952 in het Nederlands Archievenblad: 'Het archiefwezen in Frankrijk'. Op de voor jaarsvergadering van de V.A.N. had Mensonides deze inleiding uitgesproken; een ver slag van de door hem van half oktober 1951 tot februari 1952 gevolgde 'stage technique international d'Archives' aan de Archives Nationales te Parijs. Per 1 april 1953, na vijf en een half jaar Leeuwarden, haalde dr. W. Moll Mensonides terug naar het Haagse Gemeentearchief als zijn opvolger. Aanvankelijk nog adjunct gemeentearchivaris werd Mensonides per 1 september 1953 benoemd tot gemeente archivaris van 's-Gravenhage; een ambt dat hij bijna 24 jaar zou vervullen. Met veel ambitie vatte hij zijn nieuwe taak op. Binnen enkele jaren verscheen in druk van de hand van G. 't Hart de 'Inventaris van het Oud-archief der gemeente 's-Graven hage, 1313-1815'; een publikatie waarvoor Mensonides, zoals hij in het voorwoord op merkt 'als jong-archiefambtenaar in de periode 1946/7 de eerste spade mocht steken in deze wel vaak omgewoelde, doch slecht gecultiveerde bodem'. In 1963 verscheen 'De archieven berustende in de archiefbewaarplaats der gemeente 's-Gravenhage'; een systematisch overzicht van alle archieven in het Gemeentearchief aanwezig met histori sche toelichting. Het Haagse archief kreeg met deze twee publikaties twee moderne hulpmiddelen voor het publiek en liep binnen het Nederlandse archiefwezen hiermede voorop! Mensonides bewoog zich ook actief in de Geschiedkundige Vereniging Die Haghe: hij werd in 1954 redacteur van het jaarboek en was in de periode 1958-1964 bestuurslid, waarvan de laatste twee jaar ondervoorzitter. Ambtshalve was hij regent van de Stich ting Tehuis voor Archiefambtenaren (Morrenstichting). Binnen de Vereniging van Ar chivarissen in Nederland werd hij in 1954 benoemd tot voorzitter van de commissie voor moderne archieven. Van 1956 tot 1960 was hij binnen diezelfde vereniging voor zitter van de afdeling van gemeente- en waterschapsarchiefambtenaren. Als gemeentearchivaris van 's-Gravenhage zag hij het als zijn eerste taak het Haagse ar chief een nieuwe aan moderne eisen beantwoordende behuizing te bezorgen. Het ge bouw aan het Rijs wij kseplein (een afgekeurde school) was vochtig, brandgevaarlijk en door de nabijheid van de spoorlijn blootgesteld aan ernstige luchtvervuiling. Voorts kon er geen ambtenaar noch meter archief meer bij, waardoor het functioneren van het archief ernstig werd belemmerd. Het werd een lange strijd die tot 1972 zou duren. Wie de jaarverslagen van het Gemeentearchief uit die periode leest ziet dat Mensonides' pleidooien voor een betere huisvesting langzaam aan van toon veranderen: eerst hoop vol pleitend, dan ongeduldig eisend, vervolgens noodkreten slakend en ten slotte teleur gesteld slechts wijzend op de noodsituatie. Ondanks druk van provinciale zijde kwam er geen schot in de zaak. Toen dan tenslotte toch uitzicht op een oplossing kwam, wa- [315]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1984 | | pagina 2