volgens werden de deelnemers aan de studiedag officieel welkom geheten door de secre
taris - rentmeester van het Hoogheemraadschap van Rijnland, mr. B. Plomp, waarn
de door het Hoogheemraadschap uitstekend verzorgde lunch werd gebruikt.
Inventarisatie van oude waterschapsarchieven
Het middaggedeelte van deze bijeenkomst werd geopend door de Provinciaal Inspec
teur der Archieven in de provincie Noord-Holland, dr. A. J. Kölker. De tekst van zijn
betoog luidde als volgt:
Er bestaat tot op heden geen enkel werk, dat ook maar pretendeert een alge
mene Nederlandse waterschapsgeschiedenis te geven. Dit is een gemis. Een
zelfstandige Nederlandse bijdrage tot de vorming der bestuursinrichting bleef
zodoende aan ons zelf en aan anderen te zeer onbekend. Een wetenschappe
lijke achterstand; maar praktisch ook een leemte, daar immers bij gebrek aan
gekende, bewuste historische achtergrond het veronderstelde, vermeende,
door opinies gekleurde verleden te zeer bepalend moest zijn voor de actuele
rechtsvorming.
Aldus schreef de ons allen bekende mr. Sybrandus Johannes Fockema Andreae, 1928-
1934 archivaris van het Hoogheemraadschap van Rijnland, waar wij vandaag te gas
zijn sinds 1948 secretaris van dit hoogheemraadschap en vanaf 1 juli 1963 rijksarchiva
ris van Friesland tot zijn dood op 6 december 1968», als opening van het achtste deeltje
'Overzicht van de Nederlandse Waterschapsgeschiedenis' in 1952.2
Aangehaald citaat is nu, 30 jaar later, nog steeds van kracht. Verwacht U derhalve van
mij nu niet even het verlossende antwoord. Behalve de wetgever worden ook wij archi
varissen met deze praktische leemte geconfronteerd wanneer wij een waterschapsar
chief willen inventariseren. Overigens kan ik genoemde studie van harte ter bestudering
aanbevelen als achtergrondinformatie voor al degenen die zich met de geschiedenis
en/of de inventarisatie van waterschappen bezig houden.
Ondanks deze leemte moet er echter geïnventariseerd worden! Enige mogelijkheid is
dan het archief zelf te laten spreken. Men zal zich eerst moeten verdiepen in de plaatse
lijke situatie en de vraag pogen te beantwoorden: Hoe zit het betreffende watersc ap,
waarvan ik het archief wil inventariseren, bestuurlijk in elkaar, wat zijn de taken ge
weest, want ook dat is niet voor elk waterschap (denk maar eens aan hoogheemraad
schappen, natte en droge waterschappen, veenpolders, droogmakerijen en dijkschap-
pen) hetzelfde.
Zowel om onze gedachten even wat exacter te kunnen bepalen, alsook om de discussie
in goede banen te leiden is het nuttig ons te realiseren wat de eerder geciteerde Fockema
Andreae zegt:
i G. J. ter Kuile, In memoriam, in Nederlands Archievenblad 1968, pg. 190-191Zie ook mede
delingen Ned. Archievenblad 1963, pg. 74 en 1970 pg. 289. q<;-
3 S. J. Fockema Andreae, Studiën over waterschapsgeschiedems, 8 delen, Leiden 1950- 9
[346]
Reeds in de vroegste aan ons bekende periode van waterstaatszorg tekenen
zich duidelijk drie onderscheiden vormen van organisatie af:
1. de waterstaatszorg als nevenverrichting van het normale lokale bestuur
(gerecht, marke, hof);
2. bedijkings- en ontginningsondernemingen op genootschappelijke basis;
3. regionale waterstaatsorganisaties van landsheerlijk karakter.3
Anders geformuleerd, en nu laat ik even de vele nuances en historische verschillen die
schrijver verder uitvoerig uitwerkt vallen, moeten we vóór de inventarisatie weten om
welk van deze drie figuren het gaat:
1. Waterstaatszorg als onderdeel, als taak van het lokale bestuur. In Noord-Holland
zien we deze figuur vaak en is de waterstaatszorg soms tot in de 19e eeuw een taak
van het plaatselijk bestuur. Enige 'molenmeesters' of hoe ze dan ook heten worden
benoemd door en uit de ingelanden, maar vormen met de schout en schepenen een
college. Meestal vormen ze geen eigen archief omdat de rekeningen etc. ter verant
woording zijn ingeleverd en behoren tot het archief van het lokale bestuur. Men
zou het dan hooguit kunnen vergelijken met een commissiearchief zoals we die nu
kennen, of een archief van een gezamenlijke dienst.
2. Vrije vormingen, door de overheid erkend, niet geschapen; eigen rechtsvormingen
van onderopIn een dergelijk geval is het waterschap een zelfstandig orgaan. In
Noord-Holland zien we dat (ik spreek dan over de oude archieven van vóór de
Franse tijd) op het 'nieuwe land', dus bij droogmakerijen, wanneer een groep 'ka
pitalisten' geld steekt in een dergelijke onderneming om aan grond te komen. Na de
octrooiaanvrage door deze club bij de Staten en de droogvalling van het voormali
ge meer worden de kavels verdeeld, primair onder de aandeelhouders/investeer
ders, vaak vertegenwoordigers van de omliggende steden en haar bestuurders, en
verder onder nieuwkomers die zich daar gaan vestigen.
Het bestuur dat dan wordt ingesteld bestaat veelal uit deze ingelanden. Soms slaagt
het bestuur er in om in korte tijd vele bestuurlijke taken tot zich te trekken. Zo zien
we bijv. in de Beemster dat vertegenwoordigers van deze droogmakers het bestuur
vormen dat dan al snel scholen en kerken sticht, de predikant beroept, schoolmeester
en vroedvrouw benoemt en beëdigt. Eerst in 1804, na een kort intermezzo van het
Comité Révolutionaire en de Municipaliteit die alle taken van het waterschap aan
zich getrokken had, zien we een afzonderlijk gemeente- en waterschapsbestuur.
3. Tenslotte kan het gaan om een groot, regionaal waterschap, soms van zeer oude
herkomst, met een zeker toezicht op de inliggende waterschappen, ambachten etc.,
die op hun beurt rekening en verantwoording verschuldigd zijn aan het hogere wa
terschap, het hoogheemraadschap.
Daarbij bestaan dan allerlei varianten zoals dijkschappen: waterschappen die een be
paalde dijk moeten onderhouden, welke zich soms over meerdere gemeenten uitstrekt
en aan vele achterliggende waterschappen bescherming biedt zoals de Hondsbossche
Zeewering of de Zeedijk beoosten Muiden;
3 a.w. deel 8, pg. 3
4 a.w. deel 8, pg. 4
[347]