Waardoor werd de verschijning van het Lexicon vertraagd? De aanleiding om bovenstaande vraag hier aan de orde te stellen is de wijze waarop de voorzitter van de commissie archiefterminologie, drs. H. Bordewijk, zich over deze kwestie heeft uitgelaten in zijn toespraak bij de presentatie van het Lexicon van Neder landse archieftermenL Sprekende over de patstelling, waarin het werk van de commis sie van september 1979 tot februari 1982 heeft verkeerd, wijst hij op de 'auteursrecht kwestie', die zowel de commissie als de ontwikkeling van de terminologie zou hebben gefrustreerd, zonder echter zijn toehoorders duidelijk te maken hoe deze kwestie was ontstaan en waar het eigenlijk om ging. Vervolgens prijst hij het beleid van ons bestuur en de wil van de commissie 'om haar geesteskind integraal, intact, niet geamputeerd ter wereld te brengen' en zodoende 'processen te vermijden', om ons tenslotte te onthullen dat de commissie begin 1982 haar werk kon hervatten 'toen de heren Van der Gouw, Van Hoboken en Panhuysen hun verzet staakten'2. Wie deze summiere ontboezemingen van Bordewijk heeft aangehoord of nu in dit blad heeft kunnen nalezen, moet wel de indruk hebben gekregen dat de drie auteurs van de Nederlandse Archiefterminologie (N.A.T.) zich hebben misdragen als een stel dwars drijvers die, misbruik maken van hun auteursrecht, getracht hebben het terminologisch geesteskind van de commissie in de wieg te smoren, maar voor het beleid van het bestuur en de wil van de commissie hebben moeten zwichten om zich tenslotte gewon nen te geven. Maar zo is het niet geweest en het is ook maar een klein stukje van het verhaal. Borde wijk heeft slechts een tip van de sluier opgelicht en daardoor een scheve voorstelling van zaken gegeven, die ons (Van der Gouw, Panhuysen en ondergetekende) in een kwaad daglicht stelt. Daarom voel ik mij gedrongen en ook gerechtigd om nu (hoewel met tegenzin) het hele verhaal te vertellen. Dat het een vrij lang verhaal wordt ligt niet aan mij. Dat verhaal begint in januari 1977, wanneer ons bestuur, 'overwegende dat de bestaan de publicaties op het gebied van de archiefterminologie aanvulling en wellicht ook her ziening behoeven'3, tot dit doel een commissie archiefterminologie in het leven roept. Met de door mij gecursiveerde bewoordingen begaf het bestuur zich op een bij uitstek glibberig terrein, nu het deze opdracht niet alleen gaf aan een commissie waarin wij niet 1 N.A.B. 87e jrg. (1983) blz. 131-133. 2 T.a.p. blz. 132 onderaan en 133 bovenaan. 3 N.A.B. 81e jrg. (1977) blz. 126; Lexicon blz. 9. vertegenwoordigd waren, maar zelfs zonder vooraf hierover met ons overleg te plegen. Had men dit wel gedaan, dan had men zich veel narigheid kunnen besparen. Weliswaar had het bestuur de behoefte aan herziening van de bestaande terminologie wat afge zwakt door het woordje 'wellicht', maar dat deerde de nieuw ingestelde commissie blijkbaar niet. Zij zette zich integendeel opgewekt aan de haar opgedragen herzie- ningstaak zonder zich eerst ervan te verzekeren of zij zich daartoe met veronachtza ming van juridische - of zelfs fatsoensnormen gerechtigd mocht achten: niets daarvan. Onbeschroomd nam zij onze N.A.T. ter hand, schreef daaruit over wat zij kon gebrui ken en deponeerde de rest in de terminologische prullemand. Zo kwam na een tijdsver loop van twee jaren het eerste concept van het Lexicon gereed, zijnde een lijst van 114 termen met toelichtingen, waarvan er niet minder dan 65 geheel of gedeeltelijk uit de N.A.T. waren overgenomen, terwijl bovendien onze toelichtingen rijkelijk waren ge plunderd. De overige 49 termen waren noviteiten, die in de N.A.T. ontbraken en hier verder buiten beschouwing kunnen blijven. In het voorjaar van 1979 leverde de com missie haar eerste huiswerk bij het bestuur in. Het is mij nog steeds een raadsel hoe zoiets in onze kring kon gebeuren. Heeft dan al die tijd geen enkel lid van de commissie zich afgevraagd waar men eigenlijk mee bezig was? Heeft dan niemand erover gepiekerd of dat allemaal wel door de beugel kon? On begrijpelijk: daar zaten acht archivarissen, waarvan zes academici, twee jaren lang met elkaar aan een boek over hun vakterminologie te werken zonder zich rekenschap te ge ven van het verschil tussen eigen werk en plagiaat. Maar het verhaal gaat verder, want nu moest het bestuur in actie komen. Het bestuur, dat de commissie twee jaar lang ongestoord haar gang had laten gaan, deed nu wat het had moeten doen alvorens de commissie op de N.A.T. los te laten: het bestuur ging onderzoeken wie eigenlijk het auteursrecht van de N.A.T. bezat. Daartoe richtte de voorzitter4 zich bij schrijven van 10 augustus 1979 tot ons drieën met het verzoek daarover opheldering te geven. Ons antwoord was kort en duidelijk: het auteursrecht berust bij ons en bij de weduwe van onze overleden mede-auteur mr. H. Hardenberg. Dit had voor het bestuur een signaal moeten zijn dat het nu hoog tijd werd om eindelijk met ons in overleg te treden over het doen en laten van de com missie en wat wij daarvan vonden. In plaats daarvan deed het bestuur iets onverstan digs: op 5 september werd het concept-rapport van de commissie aan de leden van de V.A.N. rondgezonden met een uitnodiging tot het bijwonen van drie in november te houden regionale hoorzittingen en met een verzoek om schriftelijke reacties. Hierdoor kregen ook wij dus voor het eerst het concept onder ogen en konden wij constateren dat het was doorspekt met plagiaat uit onze N.A.T. Drie weken later ontvingen wij een brief van de voorzitter met onder meer de vraag of wij toestemming wilden geven om een aantal definities uit de N.A.T. in de nieuw te pu bliceren archiefterminologie af te drukken. Onze reactie hierop was een krachtig 4 Drs. C. O. A. baron Schimmelpenninck van der Oije. Hij was op de jaarvergadering van 23 februari 1978 tot voorzitter gekozen, had voordien geen zitting in het bestuur gehad en was dus niet medeverantwoordelijk voor de gestie van het bestuur in zake de instelling van de commissie. Hier zij uitdrukkelijk geconstateerd dat hem ten dezen geen blaam treft. [232] [233]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1983 | | pagina 9