aanstaande positie te gaan bekleden bij de 'Commissie van Advies betreffende Rijks Geschiedkundige Publication'. Colenbrander had er dus belang bij een particuliere or ganisatie als het Historisch Genootschap ongunstig af te schilderen. Dat blijkt nog dui delijker uit de niet gepubliceerde inleiding van het Gids-artikel, waarvan zich een af schrift bevindt in het archief van het genootschap.19 Die inleiding handelt namelijk over de 'rommelige traditie' van het Historisch Genootschap betreffende het uitgeven van historisch materiaal. Volgens Colenbrander waren slecht uitgeven en incompetentie troef, dit ondanks Muller's goede invloed. Hoewel Colenbrander's uitval dus een diepere grond had, geeft hij wel de gebreken weer van het werk van Kramer: marginaal en niet altijd even zorgvuldig. Blok viel er in zijn bespreking van de 'Nederlandsch-Spaansche diplomatie.al over. Of de her haalde kritiek heeft bijgedragen tot Krümers ontslagaanvraag in 1903 is niet duidelijk. Als reden voerde hij zijn gezondheid aan, wat hem niet belette op 1 juli van dat jaar di recteur te worden van het Koninklijk Huisarchief in Den Haag. Wel mag gezegd wor den dat het hoogleraarschap in de geschiedenis, nog alle onderdelen van het vak omvat tend, hoge eisen stelde. Kramer nam afscheid van de Utrechtse universiteit met de rede 'Hooger Onderwijs in de Historie'.20 In zijn laatste functie moet Kramer zich prettig gevoeld hebben. Oranje betekende veel voor hem. Van 1894 tot 1898 had hij al Algemene Geschiedenis gedoceerd aan prinses Wilhelmina, in 1901 Nederlands, Geschiedenis en Aardrijkskunde aan prins Hendrik, en in de winter 1922/1923 zou hij enige maanden geschiedenislessen geven aan prinses Juliana. Al direct na zijn benoeming tot Huis-Archivaris was het plan bij hem opgekomen om de uitgave te voltooien van de 'Archives, ou correspondance inédite de la maison d'Orange-Nassau' waarvan Groen van Prinsterer reeds de eerste twee series verzorgd had. Daarvan was in 1861 het laatste deel verschenen en sindsdien was er niet meer aan gewerkt. Als historicus zag Kramer het belang van de voltooiing van Groen's werk, vroeg Wilhelmina daartoe toestemming en kreeg die ook. Er stonden hem nu twee wegen open om het werk aan te pakken. De eerste was het door Groen reeds voor publicatie geselecteerde materiaal in z'n geheel door te nemen om te ontdekken wat diens criteria waren geweest en die zo nodig aan te passen of uit te breiden. Dan zouden ook de buitenlandse archieven bezocht moeten worden, evenals binnenlandse particuliere archieven. De tweede weg was het bijeengezochte materiaal uit te geven zoals het door Groen van Prinsterer was bedoeld met enkele incidentele noodzakelijke toevoegingen dan wel weglatingen. De keuze was tenslotte niet moeilijk: 'Je n'hésitai pas longtemps entre les deux princi pes. En effet les documents, désignés par M. Groen van Prinsterer pour la presse, re- plissent déjA une douzaine de fascicules trés volumineux, et l'examen des archives dans le but de modifier ou de suppleer ce qu'il avait inséré dans ces volumes prendrait des 19 Archief Historisch Genootschap, aanwezig in de Universiteits Bibliotheek van de R.U.U.no tulen 1901, behorend bij de notulen van de vergadering van 7-12-1901. 20 Hooger Onderwijs in de Historie, Utrecht 1903. années, et probablement, au lieu de continuer la publication des Archives de la Maison de Nassau, je ne pourrais que laisser k mon tour la tache de la publication k quelque successeur, qui trouverait, lui aussi, un receuil qu'il aurait k examiner de nouveau'.21 De tijdnood bepaalde dus in eerste instantie de methode van uitgeven, temeer daar de functie van directeur van het Huisarchief ook andere eisen aan Kramer stelde. Aan de andere kant was de belangstelling voor de politieke en staatkundige aspecten zo inge worteld bij hem dat die keuze al bij voorbaat vastlag. Hij zou het materiaal hebben kunnen uitbreiden met stukken die op sociaal-economisch gebied van belang waren, maar dat had zijn prioriteit niet. Om de uitgave binnen afzienbare tijd te realiseren riep hij de hulp in van de Leidse hoogleraar C. Th. Bussemaker. Kramer zelf bezorgde de derde serie (1689-1702) en de vijfde serie (1766-1789), terwijl Bussemaker de vierde serie voor zijn rekening nam (1747-1766). Tenslotte stelde Kra mer nog een supplement op de vierde serie samen waarvoor hij het materiaal zelf bij eenbracht en dat in 1917 het licht zag.22 De verantwoordelijkheid voor de uitgave nam Kramer zelf, de eer liet hij aait4Groen van Prinsterer: 'La publication éclectique de ces documents est l'oeuvre de M. Groen van Prinsterer; si ce n'est pas sa main qui l'a achevée, c'est lui qui l'a consue et dirigée. Bienaise d'avoir pu la terminer, j'aime a considérer les volumes qui ont paru après sa mort comme un hommage k sa mémoire'.23 Naast het voltooien van de 'Archives.maakte Kramer zich als archivaris van het Koninklijk Huis verdienstelijk door het archief tot 1813 toegankelijker te maken dan het in het verleden was geweest. Belangrijk was ook dat door zijn toedoen materiaal ter raadpleging naar andere archieven kon worden overgebracht.24 Hij bleef als archivaris werkzaam tot zijn dood op 2 mei 1928 in zijn woonplaats Den Haag. L. J. Dorsman 21 Archives, ou Correspondance inédite de la Maison d'Orange-Nassau, Troisième série, Tome I, Leyde 1907, p.XII. 22 Archives...., door Kramer bezorgd de 3lème série (1689-1702), 3 dln., Leyde 1907-1909; de jième s£rje (1766-1789), 3 dln., Leyde 1910-1915, en het Supplément op de 4ième série (1735- 1747), Leyde 1917. 23 Archives...., Quatrième Série, Supplément, Leyde 1917, p. XXII. 24 In Memoriam door N. Japikse in Ned. Archievenblad 1927-1928, p. 156-158. [224] [225]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1983 | | pagina 5