probeert men echter deze 'ongemeen verwarde stof'4 in duidelijker bepalingen te vat
ten.5 Sedert 1969 is bij de Staten-Generaal een nieuwe regeling van het bewijsrecht in
burgerlijke zaken in behandeling. Met de memorie van antwoord verscheen in 1981 een
gewijzigd ontwerp van wet.6
In het bewijsrecht (het gaat hier alleen over het bewijsrecht in burgerlijke zaken) onder
scheiden we de akten van de overige geschriften. Volgens art. 183, eerste lid, van het
ontwerp-bewijsrecht zijn akten 'ondertekende geschriften, bestemd tot bewijs te die
nen'. In bewijsrechtelijke zin is het begrip akten enger dan het begrip archiefbescheiden
in de Archiefwet 1962. Het bewijsrecht houdt zich bezig met stukken die strekken om
tot bewijs te dienen van feiten in verband met door de wet aan die feiten verbonden
privaatrechtelijke rechtsgevolgen. Met administratieve stukken als raadsnotulen be
moeit het bewijsrecht zich dus in principe niet.7
De akten worden onderscheiden in authentieke akten en onderhandse akten. Authen
tieke akten zijn (art. 183, tweede lid, ontwerp-bewijsrecht) 'akten in de vereiste vorm en
bevoegdelij k opgemaakt door ambtenaren aan wie bij of krachtens de wet is opgedra
gen op die wijze te doen blijken van door hen gedane waarnemingen of verrichtingen'.
Onderhandse akten zijn (art. 183, derde lid) 'alle akten die niet authentieke akten zijn'.
Authentieke akten hebben twee kenmerkende verschillen met onderhandse akten (en
andere geschriften):
a. authentieke akten 'leveren tegen een ieder dwingend bewijs op van hetgeen de amb
tenaar binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrich
tingen heeft verklaard' (art. 184, eerste lid). Dwingend bewijs 'houdt in dat de rech
ter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen ofwel
verplicht is de bewijskracht te erkennen, welke de wet aan bepaalde gegevens ver
bindt' (art. 178, eerste lid). Maar: 'Tegenbewijs, ook tegen dwingend bewijs, staat
vrij tenzij de wet het uitsluit' (art. 178, tweede lid). Voorts moet men bedenken dat
de inhoud van hetgeen de ambtenaar in de akte verklaart, feitelijk niet waar hoeft te
zijn. Uitzondering vormt bijvoorbeeld de geboorteakte die niet alleen de geboorte
aangifte bij de ambtenaar bewijst, maar ook dat op de in de akte vermelde plaats,
dag en uur uit de in de akte genoemde moeder een kind van de in de akte vermelde
kunne is geboren (art. 26 boek 1 BW). Een soortgelijke materiele bewijskracht heeft
de overlijdensakte.
b. Authentieke akten hebben uitwendige bewijskracht: 'Een geschrift, dat het uiterlijk
heeft van een authentieke akte, geldt als zodanig behoudens bewijs van het tegen
deel' (art. 185, eerste lid). De bewijslast rust op degeen die de authenticiteit betwist.
Van een onderhandse akte kan echter de ondertekening worden ontkend of niet er
kend; de tegenpartij die de akte in het geding heeft gebracht zal dan het bewijs van
de echtheid moeten leveren.
4 Asser-Anema-Verdam, 140.
5 Zie Veegens-Wiersma, Het nieuwe bewijsrecht in burgerlijke zaken, 1 Algemene grondslagen
en verdeling van de bewijslast, door D. J. Veegens (Zwolle 1973).
6 Bijlagen Handelingen Tweede Kamer (1981) 10 377, nr. 10.
7 Asser-Anema-Verdam, 135-137.
[302]
Een derde verschil tussen onderhandse akten en althans een bepaalde categorie authen
tieke akten (nl. die welke volgens wettelijk voorschrift bewaard moeten worden) is dat
grossen en gehele afschriften van een authentieke akte, die volgens wettelijk voorschrift
bewaard moet worden, wanneer zij zijn afgegeven door een daartoe bevoegd ambte
naar, hetzelfde bewijs opleveren als de oorspronkelijke akte (art. 185a, tweede lid). Een
ingevolge art. 8 van de Archiefwet 1962 opgemaakt afschrift van een in een archiefbe
waarplaats berustende authentieke akte, heeft dus dezelfde bewijskracht als het origi
neel.
In alle andere gevallen (andere authentieke akten en de onderhandse akten) stelt de wet,
in geval van betwisting van bewijskracht, het origineel boven een afschrift: 'De kracht
van het schriftelijk bewijs is in de oorspronkelijke akte gelegen' (art. 185a, eerste lid).
De memorie van antwoord merkt hierbij op:
Het bovenstaande komt er in de eerste plaats op neer dat zolang het origineel van zo
danige akte aanwezig is, dit origineel in geval van betwisting in bewijskracht praeva-
leert. Indien derhalve de wederpartij van degene die van een kopie of reproduktie ge
bruik wil maken, gemotiveerd betwist dat dat stuk overeenstemt met het origineel en
daarom overeenkomstig artikel 147 Rv. (of eventueel de artikelen 843a of 843b nieuw
Rv.) overlegging van het origineel verzoekt, dan heeft hij recht op overlegging; voor
zover hij althans bij die overlegging een gerechtvaardigd belang heeft. Bij gebreke van
overlegging van het origineel zal de rechter dan, al naar gelang de omstandigheden van
het concrete geval, kunnen beslissen of aan die niet-overlegging eventueel het in het
derde lid van artikel 147 Rv. genoemde gevolg (de mogelijkheid van terzijdelegging
van het stuk) moet worden verbonden. Wanneer het origineel niet meer aanwezig is zal
de rechter, bij gemotiveerde betwisting van de gestelde overeenstemming met het origi
neel, dan meestal slechts aan in het gegeven geval gebleken feiten en omstandigheden
gelegen buiten die kopie of reproduktie zelf, eventueel een rechterlijk vermoeden van
echtheid kunnen ontlenen.
Het bewijsrecht maakt geen onderscheid tussen afschriften, fotokopieën en andere ko
pieën of reprodukties: de vorm van het afschrift is vrij. In dit verband is van belang art.
179: 'Bewijs kan geleverd worden door alle middelen, tenzij de wet anders bepaalt. De
waardering van het bewijs is, voor zover de wet niet anders bepaalt, aan het oordeel des
rechters overgelaten'.
Archiefrecht
De Archiefwet 1962 rekent tot archiefbescheiden:
1. 'conventionele' archiefbescheiden;
2. fotografische reprodukties die bij of krachtens de wet in de plaats zijn gesteld van
conventionele archiefbescheiden (art. 1, eerste lid, b, 4°, van de Archiefwet 1962);
3. archiefbescheiden in niet-conventionele, niet-schriftelijke vorm, zoals computer
banden, geluidsopnamen, COM (computer output on microfilm) enz.8
In het kader van de vervanging van archiefbescheiden door reprodukties interesseert
ons de tweede categorie. Daaronder vallen bijvoorbeeld de ingevolge de wetten van 20
mei 1955 Stb. 205 en 28 februari 1947 Stb. H 66 (gewijzigd bij de wet van 28 oktober
[303]