gezien de groei van de collectie en een tussenoplossing door middel van mechanisering zou hoogstens het probleem naar later hebben verplaatst. Derhalve is in 1978 besloten tot inschakeling van een computer, ten eerste voor de films en in fase 2 ook voor de fotocollectie. Het doel van zo'n ontsluiting is, eens en voor altijd alle geconserveerde films en foto's inhoudelijk en technisch te beschrijven en door middel van thesauri toegankelijk te ma ken. De RVD heeft daarbij bewust de lange weg gekozen van volledige inhoudelijke be schrijving van al het materiaal. Ook dit bleek terra incognita en zo is in samenwerking met het Rijkscomputercentrum te Apeldoorn op basis van het STAIRS-programma van IBM een systeem ontwikkeld waarbij de ongewoon lange documenten kunnen wor den verwerkt en t.z.t. on line ter beschikking gesteld. Dit hield in dat elke film door des kundigen moest worden beschreven, niet in de vorm van een catalogusbeschrijving, maar volledig en uitputtend. Sedert dit systeem in 1981 operationeel is geworden voor de films is 105 uur historische film beschreven. Misschien is het interessant te vermelden dat één uur film ongeveer 20 uur documentatie kost, inclusief de eindcontrole van de archiefdocumentalisten. Ook blijkt dat films bij voorkeur beschreven moeten worden door deskundigen die de periode van ontstaan van zo'n film hebben meegemaakt, om dat op een enkele uitzondering na een jongere generatie nog eens zoveel tijd nodig heeft om zich te documenteren. Het archief is nu bezig aan de formulering van voorstellen voor de geautomatiseerde ontsluiting van de fotocollectie van 220.000 documenten sedert 1900, inclusief de vi sualisering ervan, mogelijk op beeldplaat, en de conservatie van het gehele bestand. Het Film- en foto-archief werkt in Nederland samen met vele ambtelijke en niet ambte lijke instellingen, waaronder het Algemeen Rijksarchief, en op internationaal vlak in de Internationale Federatie van Televisie-archieven, de Internationale Vereniging voor au diovisuele media in onderwijs en historisch onderzoek, enzovoort. Een en ander ge schiedt vanuit zijn taakstelling, te weten 'selectie, verwerving, conservatie, beheer, ont sluiting en terbeschikkingstelling van materiaal dat belangrijk is voor de staatkundige, politieke, culturele en sociaal-economische geschiedenis van Nederland en de voor malige Overzeese Gebiedsdelen, alsmede van materiaal dat door of in opdracht van de Rijksoverheid is vervaardigd.' Van alle aktiviteiten van het archief heb ik in dit artikel slechts een algemene beschrij ving kunnen geven, aangezien immers elk ervan zeer veel ruimte vereist voor een gede tailleerde behandeling. Ook dan zouden wij niet zijn toegekomen aan een bespreking van de positie van historisch audiovisueel materiaal vergeleken met geschreven bron nen. Mochten lezers behoefte hebben aan meer informatie, dan kunnen zij zich altijd richten tot het Film- en foto-archief van de Rijksvoorlichtingsdienst, Anna Paulowna- straat 76, 2518 BJ Den Haag. R. H. J. Egeter van Kuyk Vervanging van archiefbescheiden door reprodukties* Reeds in 1975 heeft H. W. van Veldhuizen1 gepleit voor een regeling die het zou toe laten ter wille van ruimtebesparing archiefbescheiden te vernietigen nadat daarvan re produkties zijn gemaakt, ook wanneer die archiefbescheiden niet in vernietigingslij sten zijn omschreven (dus buiten het geval bedoeld in art. 3, tweede lid, van het Arehief- besluit). De commissie 'nota archiefbeleid' heeft aan deze kwestie een aparte paragraaf gewijd.2 Ook zij meent dat de thans beperkte mogelijkheid van art. 3, tweede lid, van het Archiefbesluit (alleen vervanging wanneer de oorspronkelijke archiefbescheiden in een vernietigingslijst zijn omschreven) 'uitgebreid moet worden tot een algemene moge lijkheid tot vervanging, waarbij het in beginsel niet belangrijk is of deze bescheiden voor blijvende bewaring dan wel vernietiging in aanmerking komen.' Wervende campagnes van fabrikanten van microfilmapparatuur en van microfilmservi cebureaus (de Staatsuitgeverij incluis) wekken de indruk dat een administratie die haar papieren niet door microvormen (microfilms en microfiches) vervangt, uit de tijd zou zijn. Alvorens te behandelen wat onder de geldende archiefwetgeving voor de overheids administratie mogelijk is, moet summier aandacht worden besteed aan het bewijsrecht.3 Bewijsrecht De bewijskracht van geschriften in het privaatrecht is thans voornamelijk geregeld in de tweede titel van het vijfde boek van het Burgerlijk Wetboek (artt. 1904-1931) en in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Reeds sedert het einde van de vorige eeuw Op 29 april 1983 hield ik voor de gemeentelijk archiefinspecteurs een inleiding over dit onder werp. Van de door de aanwezigen gemaakte opmerkingen heb ik dankbaar gebruik gemaakt. 1 H. W. van Veldhuizen, Microfilm en vernietiging. Moet het Archiefbesluit niet worden aan gepast?, Ned. Arch. bl. 79 (1975) 437-441. 2 Discussienota archiefbeleid uitgebracht door de commissie nota archiefbeleid ('s-Graven- hage-'s-Hertogenbosch-Vught 1982) 32-33. 3 Het klassieke handboek is: C. Asser's Handleiding tot de beoefening van het Nederlands bur gerlijk recht, vijfde deel, Van bewijs, vijfde druk bewerkt door A. Anema en P. J. Verdam (Zwolle 1953). Hoewel 'Asser-Anema-Verdam' op een aantal punten verouderd is, behoudt de vijfde druk zijn waarde om de uitvoerige behandeling van de rechtshistorische aspecten. [301]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1983 | | pagina 43