Het Film- en foto-archief van de Rijksvoorlichtingsdienst
Sedert januari 1983 zijn de permanente collecties foto's en films van de RVD samenge
voegd in één afdeling en kan de conservatie en ontsluiting van het materiaal in ruimer
verband plaatsvinden.1 Een van de gevolgen van de ontwikkeling is dat het historische
audiovisuele materiaal nu beter beschikbaar komt voor de serieuze onderzoeker (even
afgezien van het personeelstekort op het Archief, waardoor deze dienstverlening in be
perkte mate mogelijk is), en voor televisie- en filmproducenten, die reeds van oudsher
tot de gebruikers behoren.
Deze aankondiging vereist een nadere toelichting omtrent de achtergronden van de col
lecties. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog kreeg de RVD onder meer de taak, het
gebruik door de Rijksoverheid van zogeheten kostbare media te coördineren. Gezien de
schaarste van alles, zeker van film, in die dagen was dit een logische beslissing. Aldus
heeft de RVD zich op het gebied van beelddragers ontwikkeld tot een dienst met grote
specifieke deskundigheden, die de ministeries kon begeleiden bij de produktie van films
en foto's en nog ander materiaal die zij in het kader van de overheidsvoorlichting
nodig hadden.
Het lag voor de hand dat de overheid, maar ook particuliere instellingen en particulie
ren, gaandeweg van de expertise van de RVD gebruik gingen maken om films die men
belangrijk achtte of waarmee men niets wist te doen te 'stallen'. In zeker opzicht gold
dit ook voor foto's. Aldus kwam de RVD in het bezit van aanzienlijke hoeveelheden
historische films en foto's, waarvan de eerste opgeborgen werden in een Duitse bunker,
aanvankelijk te Wassenaar en sedert het begin van de jaren '50 in de duinen bij Scheve-
ningen.
Berging in een bunker was niet alleen het gevolg van de schaarste van ruimte in gewone
overheidsgebouwen. Sommige soorten films kunnen namelijk letterlijk explosief zijn
en moeten dan ook onder bepaalde omstandigheden worden opgeborgen. Dit leidde
onder meer tot een omvangrijk conservatieprogramma, en tot de formulering van strik
te eisen waaraan een audiovisuele archiefbewaarplaats moet voldoen, bijvoorbeeld ten
aanzien van de bergingswijze en de temperatuurcontrole.
De toegankelijkheid van het materiaal was in die dagen beperkt. Men kreeg niet alleen
volledige films binnen, maar ook en bijna vooral fragmenten zonder nadere aanduiding
van de inhoud. In het algemeen werd weinig documentatie ontvangen met betrekking
tot oude films; bij foto's lag dit anders omdat men aanvankelijk slechts actueel
1 Zie over het Filmarchief Ned. Archievenblad 1981, blz. 40-43.
materiaal bezat en dus wist wat dit voorstelde, wie de makers waren en onder welke au
teursrechtelijke voorwaarden het bij de RVD terecht was gekomen. Om toch eniger
mate te weten wat de films voorstellen werd een eenvoudig kaartsysteem gemaakt, met
daarop de inhoudelijke en technische gegevens, voor zover bekend.
In de loop van de jaren is het filmarchief uitgegroeid tot een veelsoortige collectie, die
de periode van 1898 tot heden bestrijkt. Het zou in het bestek van deze korte inleiding
ondoenlijk zijn zelfs bij benadering een indruk te geven van de rijkdom van dit materi
aal, maar wij kunnen wel enkele grote groepen onderscheiden die ooit gediend hebben
om bij de handmatige toegankelijkheid althans een indicatie te krijgen van de inhoud
van een film. Deze categorieën zijn:
- Koninklijk Huis
- Nederland voor 1940 (met name veel materiaal uit de jaren '20)
- Tweede Wereldoorlog en periode van wederopbouw
- Nederlands-Indië
- Suriname en de Nederlandse Antillen
- Internationale betrekkingen
- Overheidsvoorlichting.
Na 1978 geraakten de collecties in een stroomversnelling. Ten eerste kwam het aange
paste archiefgebouw gereed in de Scheveningse duinen, dat volgens specificaties van het
archief en dankzij de Rijks Gebouwendienst nu kluizen bevat met een totale capaciteit
van 60.000 blikken (standaardafmeting voor 300 meter), waarvan sommige extra bevei
ligd zijn tegen mogelijke ontbranding van de eerder genoemde oude films. Het gaat
hierbij alleen om 35 mm-films van voor 1953 die destijds alle op nitraatbasis zijn ge
maakt. Dit materiaal ondergaat een proces van ontbinding dat in de eindfasen nitraat
film even explosief maakt als dynamiet. Misschien is het hier de plaats om ieder archief
met nadruk te waarschuwen dat 35 mm-films van voor 1953 gevaarlijk kunnen zijn en
al meerdere malen door onzorgvuldige hantering hebben geleid tot brand en vernieti
ging van de collecties.
De nieuwe technische voorzieningen maken het mogelijk de conservatie van films en nu
van foto's ook, deugdelijk voor te bereiden. De feitelijke conservatie gebeurt extern in
speciale laboratoria. Het hanteren van verschillende formaten film nog afgezien van
de afzonderlijke geluidsbanden, enzovoort vereist evenwel zeer gespecialiseerde ap
paratuur en het archief acht zich sedert 1980 gelukkig die te bezitten. Onder 'conserva
tie' valt niet alleen het overschrijven van, bijvoorbeeld, nitraatfilm op veiligheidsfilm;
één film kan namelijk meerdere versies hebben inclusief verschillende negatieven, posi
tieven, geluidsbanden, materiaal dat overbleef bij de uiteindelijke samenstelling van de
film, enzovoort. Dit alles moet geordend worden, beoordeeld en tenslotte geselecteerd
voor opdracht tot conservatie (en in sommige gevallen restauratie) mag worden gege
ven. Daarbij vergeleken is de conservatie van foto's eenvoudiger, maar zeker niet min
der dringend als men bijvoorbeeld glasnegatieven heeft, of oude afdrukken van welke
de emulsie loslaat.
Een tweede belangrijke ontwikkeling was de geautomatiseerde ontsluiting van het film
en fotomateriaal. De hierboven beschreven handmatige ontsluiting bleek onacceptabel
[299]