Sumatra-kan to
ren
gerichte banken6 was haarscherp, zó zelfs, dat de omvang van haar bankoperaties een
trendmatige daling begon te vertonen. Zeker niet in het minst hierdoor, maar toch ook
wel vanwege de noodzaak om actief in het internationale geldverkeer te kunnen inter
veniëren, moest het roer gedeeltelijk worden omgegooid.
Het octrooi van 1891 gaf aan de Bank de mogelijkheid om in buitenlandse wissels te
handelen. Het onmiddellijke gunstige gevolg hiervan was, dat de wisselkoersen van de
Indische gulden werden gestabiliseerd.7 Aan de andere kant kon ook iets worden ge
daan aan de in de ogen van aandeelhouders tot een bedenkelijk niveau ingezakte divi
denden. De oprichting van een bijkantoor in Amsterdam, eveneens in 1891, heeft aan
de buitenlandse wisselhandel een krachtige impuls gegeven.
In het octrooi van 1906 werd bepaald, dat DJB gevestigd of vertegenwoordigd zou
moeten zijn op alle grote eilanden in de Indonesische archipel. In snel tempo werden nu
Agentschappen opgericht in resp. Pontianak (1906), Medan (1907), Bandjarmasin
(1907), Tanjungbalai (1907), Bangkalis (1908), Tanjungpura (1908), Palembang (1909)
en Menado (1910). Ook buiten het Koninkrijk der Nederlanden werden op enige plaat
sen correspondentschappen geopend, en wel in New York en in Londen.
De betekenis van de in 1891 verkregen bevoegdheden om in buitenlandse wissels te han
delen werd nog aanzienlijk uitgebreid, toen DJB er toe overging om bij buitenlandse
banken tegoeden aan te houden, alsmede om een deel van haar metaalvoorraad aldaar
te deponeren (te 'earmarken'). In feite ging Nederlands-Indië op deze wijze geleidelijk
over op de goudwisselstandaard, een variant op de in 1877 ingevoerde gouden stan
daard. Immers, de internationale waarde van de Indische gulden werd in hoofdzaak op
peil gehouden door middel van de handel in buitenlandse wissels.
In 1901 werd de band met het Indische Gouvernement nog strakker aangehaald, toen
de zgn. pari-overeenkomst werd gesloten. Deze overeenkomst verplichtte De Javasche
Bank om tweemaal per jaar kosteloos en tegen een koers van 100% (de pari-koers) haar
medewerking te verlenen bij het overmaken van Gouvernementsgelden van Nederland
naar Indonesië en vice versa. Het Gouvernement op haar beurt verplichtte zich om
voortaan uitsluitend voor dergelijke operaties van de diensten van DJB gebruik te zul
len maken.
6 In 1857 was de Nederlandsch-Indische Escompto Maatschappij reeds opgericht. In 1863 volg
den resp. de Nederlandsch-Indische Handelsbank, de Rotterdamsche Bank, de Internationale
Crediet- en Handelsvereeniging Rotterdam alsmede een Agentschap van de Chartered Bank of
India, Australia and China. De Nederlandsche Handel-Maatschappij, in 1824 opgericht, be
gon in toenemende mate in de jaren 1860 voor particulieren te werken, na decennia lang vrij
wel uitsluitend staatsbankier te zijn geweest in Nederlands-Indië.
7 Er werd zodanig gemanoeuvreerd, dat de wisselkoersen op het buitenland bijna steeds binnen
de goudpunten zijn gebleven. DJB voerde een goudwisselpolitiek door cheques te verkopen
die op haar buitenlandse wisselportefeuille waren getrokken (de zgn. gold standard reserve)
resp. door cheques of langer lopende wissels te kopen op buitenlandse goudcentra. Wanneer
bijvoorbeeld de koers van de buitenlandse valuta's dreigde te stijgen tot boven het gouduit-
voerpunt (de wisselkoers waarbij het voor een importeur even voordelig is om zijn buitenland
se schuldeiser met goud dan wel met wissels te betalen), dan werd het aanbod van buitenlandse
wissels uit de voorraad van DJB vergroot, waardoor de koers weer daalde (met dank aan ex-
collega W. L. Korthals Altes).
[280]
PEMATAHG SIANTAR
Afb. 4 Sumatra-kantoren.
[281]