Tot de wettelijke werkzaamheden van landdrost en assessoren gezamenlijk behoorden: het oplossen van de geschillen tussen plaatselijke besturen (art. 16); het beslissen over aanbestedingen en leveranties ten behoeve van het departement (art. 18); het beslissen over vergunningen en octrooien voorzover aan de departementale besturen opgedragen (art. 20); het toezicht op de zetting van het brood (art. 21) en op de invordering van de belastingen (art. 23). De zorg voor de uitvoering van de besluiten van landdrost en as sessoren lag in handen van de landdrost (art. 22). Bij art. 23 van de wet op de departementale besturen werd het college van landdorst en assessoren 'provisioneel' de rechtspraak over de middelen te lande toegewezen, die voordien werd uitgeoefend door de Raden van Financiën in de departementen. On danks het woord 'provisioneel' in de wetstekst hebben landdrost en assessoren deze rechtspraak uitgeoefend, totdat deze op 1 januari 1811 door hun ambtsopvolgers, de prefect en de raden van prefecture werd overgenomen. De verhouding tussen landdrost en assessoren lag in dit geval anders dan bij de uitoefening van de andere taken: was de landdrost anders degene, die uiteindelijk bepaalde wat er ging gebeuren, hier was hij slechts technisch voorzitter (art. 13). De koning benoemde in Maasland de heren N. van Foreest, mr. F. van Hoogstraten, mr. J. H. de Lange, G. J. Loncq, mr. J. D. van Slingelandt en H. Heyting tot assessor.20 Hier bij hield hij zich aan het minimum aantal, dat in de wet genoemd werd (art. 6).21 De splitsing van Holland leverde naast grensconflicten ook andere problemen op.22 Zo was er de vraag welke van de ambtenaren van het vroegere departementale bestuur van Holland naar Haarlem zouden worden overgeplaatst en welke in Den Haag zouden blijven werken. Hierop zullen we nog terugkomen. Hier zullen we het hebben over een ander probleem, dat al vrij snel aan het licht kwam, n.l. de afhandeling van zaken van de vroegere Raad van Financiën van Holland. Op respectievelijk 13 en 15 juni dus ca. twee weken na de aanvaarding van hun werk zaamheden zonden de landdrosten van Amstelland en Maasland de minister van bin nenlandse zaken een brief, waarin zij hem erop wezen, dat er noch in de wet, noch in het reglement regelingen waren getroffen voor de afhandeling van de zaken door de Raad van Financiën in het departement Holland aangevat. Door de splitsing van het departement was het niet duidelijk wie die zaken moest afhandelen. Eén ding was de landdrosten duidelijk: deze zaken konden niet onderling verdeeld worden. Zij stelden voor, dat de landdrost van Maasland deze taak op zich zou nemen en dat assessor Hey ting, die als lid van de Raad van Financiën ervaring met deze zaken had gehad de eigen lijke werkzaamheden zou verrichten. De minister van financiën, die hierover beslis singsbevoegdheid had, bepaalde, dat de landdrost van Maasland zou moeten zorgen voor het afhandelen van de administratie van de oude verponding, totdat die belasting 20 Koninklijk decreet, 8 mei 1807 en Koninklijk decreet, 20 mei 1807. 21 Voor Drenthe was het minimum aantal assessoren bepaald op vier voor de andere departe menten op zes. 23 J. L. van der Gouw, 'Korte geschiedenis van de grenzen van de provincie Zuid-Holland', Overdruk uit het verslag over het jaar 1926 gedaan door Gedeputeerde Staten aan Provinciale Sta ten van Zuid-Holland, 39, 40. [268] door een nieuwe zou zijn vervangen. De eigenlijke werkzaamheden zouden mogen wor den verricht door Heyting, die daarvoor, zoveel hij zelf wilde, vrijgesteld mocht wor den van de werkzaamheden aan het ambt van assessor verbonden, behalve van die wel ke samenhingen met de rechtspraak in belastingzaken.23 Bij besluit van de minister van financiën van 11 juni 1807, no. 27 werd aan de landdrost van Maasland tevens de administratie van de domeinen van het voormalig departement Holland opgedragen.24 K wartierdrosten Volgens art. 3 van de wet op de departementale besturen moest elk departement ver deeld worden in een aantal kwartieren. In het Reglement, dat op 29 april 1807 bij ko ninklijk decreet werd uitgevaardigd, werd Maasland verdeeld in drie kwartieren met respectievelijk de hoofdsteden Leiden, Rotterdam en Dordrecht. Bij koninklijk decreet van 2 mei 1809 werd het eiland Goeree en Overflakkee als vierde kwartier afgesplitst van het tweede kwartier. Aan het hoofd van de kwartieren stonden kwartierdrosten, die in hun kwartier dezelfde taken hadden als de landdrost in het departement. Zij waren tevens belast met het toezicht op het bestuur in de gemeenten.25 De landdrost kon even tueel fungeren als kwartierdrost van het kwartier, waarin zich de hoofdstad van het de partement bevond.26 In Maasland was dit het eerste kwartier en de landdrost heeft van 1 juni 1807 tot 11 maart 1808 de werkzaamheden voortvloeiend uit zijn functie van drost van het eerste kwartier verricht. Daarna werd mr. J. Mossel van Stralen tot drost van dat kwartier benoemd.27 Op 8 mei 1807 werd H. van Tomputte Azn. benoemd tot drost van het tweede kwartier.28 Deze vroeg echter ontslag nog voor hij in functie was getreden, omdat hij vreesde dat zijn goed lopende fabriek failliet zou gaan, wanneer hij de functie van drost zou aanvaarden, omdat hij daar teveel tijd in zou moeten steken.29 J. H. Caen werd toen in zijn plaats benoemd.30 Voor het derde kwartier werd mr. J. Repelaar tot drost benoemd.31 Toen het vierde kwartier van het tweede werd afgesplitst, werd J. Mossel van Stralen daarheen overge plaatst en nam de landdrost het bestuur over het eerste kwartier weer op zich.32 Van Stralen maakte echter bezwaar tegen zijn overplaatsing en werd ontslagen. De waarne ming van het bestuur van het vierde kwartier werd toen opgedragen aan de drost van 23 A.R.A., Gewestelijke Besturen, 1807-1815, v 984. 24 A.R.A., Gewestelijke Besturen, 1807-1815, v 1002. 25 Wet, 13 april 1807 artt. 28, 29; Reglement, 29 april 1807, artt. 64-70. 26 Wet, 13 april 1807, art. 5. 27 Koninklijk decreet, 11 maart 1808. 28 Koninklijk decreet, 8 mei 1807. 29 A.R.A., Binnenlandse Zaken, 564, Verbaal minister van binnenlandse zaken, 14 mei 1807, no. 19. 30 Koninklijk decreet, 28 mei 1807. 31 Koninklijk decreet, 8 mei 1807. 32 Koninklijk decreet, 2 mei 1809. [269]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1983 | | pagina 27