in Spieghel Historiael nog eens de andere mening verdedigd heeft, maar gelukkig is hij
daarvan weer terug gekomen. Nu, dit is één geval, maar Delahaye maakt er onmiddel
lijk van: eens Noyon, altijd Noyon. En Delahaye weet hiermee de suggestie te wekken
dat Franse en Duitse geleerden altijd lijnrecht tegenover elkaar staan.
Hoe Delahaye suggereren kan, bewijzen enkele citaten uit brieven van Georges Duby,
professor aan het Collége de France, waarmee hij de indruk wekt, dat deze het geheel
of in hoofdzaak met zijn theorieën eens is. De waarheid is dat prof. Duby alleen maar
een paar vage vriendelijkheidjes heeft gezegd, zoals charmante Fransen altijd over heb
ben voor personen die ze niet au sérieux kunnen nemen, maar die ze toch ook niet voor
het hoofd willen stoten door ze precies te vertellen wat ze van de theorieën denken. Ik
heb een brief van prof. Duby, die ik om opheldering gevraagd had, en die brief liet aan
duidelijkheid niets te wensen over.
En hoe zit het met 'de eervolle opdracht', die Delahaye van het stadsbestuur van Noyon
beweert te hebben gekregen, 'om de feiten en teksten over Noyon te verzamelen, die
door de geschiedschrijving op zo merkwaardige wijze aan de koninklijke stad ontfut
seld zijn'? Ik vrees dat hier hetzelfde aan de hand is als met de brieven van Duby. In elk
geval is er van de 'feiten en teksten' die volgens Delahaye aan Noyon 'ontfutseld' zijn,
niets te vinden in het zo even geciteerde boek van Lambert. Ik ben benieuwd naar het
antwoord van Delahaye.
Je vindt het 'een godvergeten schandaal dat ondanks begrippen als academische vrij
heid zijn boek uit de universiteitsbibliotheek werd geweerd' (ik denk dat je het boek
'Holle boomstammen' bedoelde). Welnu, universiteitsbibliotheken zijn nu eenmaal we
tenschappelijke instituten, bestemd om wetenschapsmensen op te leiden of te steunen
bij hun onderzoekingen. Zij zijn niet verplicht om de onvolgbare en oncontroleerbare
gedachtengangen aan te kopen van mensen die de eerste beginselen van de historische
wetenschappen nog moeten leren, ook al menen die het nog zo goed en al zijn ze ook
nog zo rotsvast overtuigd van hun gelijk. Met academische vrijheid heeft dat niets te
maken. Er bestaat in Nederland persvrijheid, en dat betekent dat iedereen mag schrij
ven wat hij wil. Maar dat betekent niet dat iedereen ook verplicht is om het te lezen,
laat staan om het er mee eens te zijn. Overigens - ik vraag me af, of je dat weet - de
persvrijheid houdt niet in dat men zo maar alles mag zeggen. De straf die op belediging
staat, kan in jaren gevangenis uitgedrukt worden. Wel een godvergeten schandaal kan
het genoemd worden dat jij, zonder de materie te kennen, domweg er van uitgaand dat
iemand die je vriend is zich niet kan vergissen, zonder kennis te nemen van wat er tegen
Delahaye is ingebracht, diens tegenstanders zonder meer als onbenullen bestempelt. Je
praat over dingen waar je geen verstand van hebt. Schoenmaker, blijf in gods naam bij
je leest.
Een enkel woord nog over het 'gebed van een underdog' dat Delahaye op de achterkant
van zijn 'Bisschop van Nijmegen' heeft laten drukken. Dit gebed is klaarblijkelijk
geïnspireerd op Lucas 18, 11. Onschokbaar vertrouwen in eigen gerechtigheid is nooit
kenmerk van ware vromen geweest, evenals verachting van anderen die niet van
dezelfde geestesrichting zijn. Voor mensen die in het openbaar, en alleen voor zichzelf,
staan te bidden, wordt in het evangelie met klem gewaarschuwd.
H. P. H. Camps
[264]
Reorganisatie van het bestuur in de departementen tijdens het
Koninkrijk Holland (1806-1810).
De benoeming van Lodewijk, een broer van Napoleon Bonaparte, tot Koning van Hol
land, bracht uiteraard wijzigingen met zich mee in de organisatie van het bestuur op
centraal niveau. Dat ook het bestuur van de departementen en gemeenten gereorgani
seerd zou worden, hing samen met het verlangen naar een sterkere centralisatie en een
grotere efficiëntie van het bestuur, die naar men verwachtte kostenbesparend zouden
werken. En kostenbesparingen waren noodzakelijk in verband met de deplorabele
toestand van 's lands schatkist.
In dit artikel zal de reorganisatie van het bestuur in de departementen onder de loep ge
nomen worden. De nadruk zal daarbij komen te liggen op de veranderingen, die plaats
vonden in het zuidelijk deel van Holland, dat vanaf 1807 onder de naam Maasland be
kend was.1
In de 'Constitutie voor het Koningrijk Holland' werd aangaande de departementen het
volgende bepaald: 'Het Rijk is één en blijft verdeeld in Departementen, Ringen en Ge
meenten. De wet bepaalt de inrigting van de Departementale en Gemeentebesturen.'
(art. 13) 'De Departementale Besturen zijn belast met het doen uitoefenen der Wetten
en Bevelen, welke aan hun vanwegens het Gouvernement worden gegeven' (art. 16).2
Dit betekende op zich niet veel nieuws, want soortgelijke bepalingen hadden onder de
regering van Raadpensionaris R. J. Schimmelpenninck ook gegolden.3
De uitwerking ervan, zoals die in de organieke wet, die op 13 april 1807 per koninklijk
decreet werd uitgevaardigd, naar voren kwam, bracht echter wel grote veranderingen
met zich mee.4 Allereerst regelde de wet de verdeling van het rijk in departementen.
Aangezien Holland gesplitst werd in een noordelijk (Amstelland) en een zuidelijk deel
(Maasland) kwam het aantal departementen op tien. Naast de genoemde waren dat
1 M. van Heuven-Bruggeman, Archieven van het departementaal bestuur van Maasland (1807-
1810), van de landdrost van Maasland als waarnemer voor de oude financiële zaken en de do
meinzaken van het gebied, dat tot het departement Holland heeft behoord en van Mr. J. A. de
Mist (Den Haag, 1979, niet uitgegeven) Inleiding.
2 W. J. C. van Hasselt, Verzameling van Nederlandse Staatsregelingen en Grondwetten (Alphen
a/d Rijn, 1964) 155, 161.
3 C. W. van der Pot, Bestuurs- en rechtsinstellingen der Nederlandse provinciën (Zwolle, 1949)
164-167.
4 A.R.A., Gewestelijke Besturen, 1807-1815, v 182.
[265]