van Karei de Grote (MGH dipl. Kar. I nr. 117) subtus Dorestadum lag en dat de ligging van Audruicq (volgens Delahaye het echte Dorestad) ten opzichte van Tournehem juist omgekeerd is, acht Delahaye blijkbaar geen verklaring waard. Een lezer die zich aan hem geschoold heeft kan trouwens ook makkelijk zelf een verklaring vinden: interpolatie b.v., of vervalsing, of misschien betekende subtus ook wel boven in plaats van beneden. Maar het meest opmerkelijke is toch wel dat het bisdom Traiectum-Tournehem gelegen was midden in een ander bisdom: het episcopatus Morinensis, anders gezegd Terwaan. Dat een nieuw bisdom wordt opgericht in een gebied waar nog geen kerkelijke organisatie bestond, is normaal, maar het bisdom Terwaan bestond al lang voordat Willibrord voet aan wal zette op het continent. Delahaye heeft daar meteen een antwoord op: Traiectum was een missiebisdom, zonder vastliggende grenzen. Nu is het zo dat missiebisdommen daar gevestigd werden, waar nog geen geloofsverkondiging had plaats gehad en dus ook geen kerkelijke organisatie bestond. Zij waren niet als blijvend bedoeld, veeleer als een aanzet tot een definitieve hiërarchie. Zij hebben dan ook nergens lang bestaan. Een ken merk van de missiebisdommen was ook dat zij zeer uitgestrekt waren. Willibrord was inderdaad missiebisschop, maar als zijn missiegebied zich beperkt heeft tot de streek rond Tournehem en Éperlecques, dan is dat toch wel een vreemde zaak. Wat was dat voor een soort mensen in dat kleine gebied, die zo hardnekkig bleven vast houden aan hun heidendom dat er een afzonderlijk bisdom voor nodig bleef? Aan de grootte van het bisdom Terwaan lag het niet, want die was van dezelfde orde als die van de omliggende bisdommen, en Luik was zelfs beduidend groter. Vreemd is ook dat er nooit sprake is geweest van enige wrijving tussen de twee bis schoppen, ofschoon beider bevoegdheden nooit zijn afgebakend. Zelfs niet van enig contact. Blijkbaar deden ze, alsof ze elkaar niet zagen. Ieder ging zijn eigen gang. Ter wijl de bisschop van Terwaan zich beperkte tot zijn eigen diocees en dateerde naar de regeringsjaren van de Franse koningen, bemoeide de bisschop van Traiectum- Tournehem zich intensief met aangelegenheden van het Duitse rijk (ik citeer maar het Oork. Sticht Utrecht I nrs. 73 en 84). Even geheimzinnig als het vestigen van het bisdom Tournehem binnen het reeds bestaande bisdom Terwaan, is het gegaan met de overbrenging van dit bisdom naar Utrecht, alwaar het sindsdien alleen maar Traiectum heette. Er is een doorlopende reeks van bisschoppen van Traiectum. De laatste bisschop die volgens Delahaye in Tournehem zetelde, zou Radboud geweest zijn (899-917). Het leven van Radboud werd geschreven tijdens het episcopaat van zijn opvolger, Balderik. Heeft de anonieme schrijver van deze vita niets geweten van de overbrenging van het bisdom? Of waarom heeft hij deze ingrijpende gebeurtenis verzwegen? En hoe was het mogelijk dat een bis schop eigenmachtig zijn bisdom opgaf om zich elders opnieuw te vestigen, terwijl zowel de paus als de keizer ten nauwste betrokken waren bij de benoemingen van bisschop pen? En kon de nieuwe bisschop van Utrecht, die zich (volgens Delahaye) kwam vesti gen in een land dat pas ontwoekerd was aan de baren, een reeks aanspraken geldend maken op bezittingen en rechten in dit nieuwe land, enkel door oorkonden te tonen; oorkonden, die (als Delahaye gelijk had) in werkelijkheid betrekking hadden op plaat sen in Noord-Frankrijk? Men kan eindeloos doorgaan met het stellen van dergelijke vragen. [262] Ik wil niet uitvoerig ingaan op Echternach, dat volgens Delahaye Éperlecques zou zijn, een plaatsje ongeveer 10 kilometer van Tournehem verwijderd. De naam alleen al maakt de identificatie onmogelijk. Waar de abdij van St. Willibrord genoemd wordt, heet deze Epternacum. Ook hier zou dus weer sprake moeten zijn van een dubbele naam. De oudste vorm van Éperlecques is Sperliacum (zoals bekend werd sp- aan het begin van een woord in het Frans tot ép-, zoals in épéron, dat van het germaanse sporo komt, en épaule, dat van spatula komt). Verder zou ik kunnen opmerken dat Epterna cum aan de Sura lag, die tegenwoordig de Sauer heet. Deze rivier zou dus ook al in het Pas-de-Calais gesitueerd moeten worden, evenals de pagus Bedensis, de Bidgouw. En aangezien Epternacum tot het bisdom Trier behoorde, zal dit bisdom (voor de vroege middeleeuwen althans) ook wel moeten mee verhuizen naar het bisdom Terwaan. Het wordt zo langzamerhand een groot gedrang in dat kleine gebied in Noord-west- Frankrijk - want dit is nog lang niet alles -, maar tegelijkertijd wordt het in grote delen van midden- en noord-Europa akelig leeg en stil. Want de Saksen en de Thuringers b.v. woonden in dezelfde hoek waar het bisdom Terwaan lag. Maar men vraagt zich wel af, wat voor mensen er toch woonden in de streken die na het jaar 1000 Saksen en Thurin- gen heetten, en hoe die namen daar gekomen zijn, terwijl zij uit Noord-Frankrijk volle dig verdwenen. Zijn deze stammen 'über Nacht' en met de stille trom vertrokken? Of zijn ze gewoon verdwenen, en zijn hun namen overgenomen door vreemde volken die vroeger blijkbaar geen namen hadden? En dan spreek ik nog niet eens van de Friezen, de Denen en de Noormannen. Ik zou willen dat Delahaye, in plaats van om de paar jaren een boek te schrijven waarin hij steeds weer herhaalt wat hij al zo vaak heeft beweerd, een reconstructie zou maken van de geschiedenis van West-Europa zoals ze naar zijn inzicht zou moeten zijn. Als hij vindt dat dat gebeuren moet, niemand zou er meer voor aangewezen zijn dan hij. Tot slot nog een paar opmerkingen. Je zegt dat Delahaye 'op het gebied der archeo logie, naamkunde en historische geografie een aantal suggesties doet', en daarmee heb je per ongeluk het juiste woord gebruikt: suggesties. Alleen heb je er geen rekening mee gehouden dat het in de wetenschap niet te doen is om suggesties, maar om feiten en be wijsvoeringen. Maar het is waar, als het om suggereren gaat, dan is Delahaye een ware meester; en dan valt er heel wat van hem te leren. Wees voor alles niet te precies in je bronnenvermeldingen: 'een kroniek zegt' of 'uit alle kronieken blijkt' is genoeg. Geef aan wat je aan de bronnen ontleent 'uiteraard in vertaling' (ik citeer Delahaye), want latinisten weten er geen snars van. Neem ook alleen wat voor je opvatting kan pleiten, en zwijg over alles wat er tegen pleit; knoop alles aan elkaar tot het gewenst resultaat. En als anderen incidenteel fouten begaan, buit dat dan uit en maak er een fundamentele zaak van. Om een voorbeeld te geven van dat laatste: er is inderdaad wel eens sprake van een ver wisseling van Nijmegen en Noyon, als er in de bronnen Noviomagus staat. Dat kan doordat de mededelingen in de bronnen zo summier zijn. Maar ik ken eigenlijk maar één geval waarin de historici verschillend geïnterpreteerd hebben: de Noormannentocht van 925. Men kan aarzelen, maar de opinie van de meesten is toch dat het hier echt Noyon betreft en niet Nijmegen. Het heeft me dan ook een beetje verbaasd dat Leupen [263]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1983 | | pagina 24