Het lijkt mij zinnig tussendoor een klein overzicht te geven van wat we nu echt weten
van de geschiedenis van Noyon in de oudheid en de vroege middeleeuwen. De naam,
Noviomagus, wijst er al op dat de vestiging van recente datum en van weinig betekenis
was. Noviomagus staat niet aangegeven op de Tabula Peutingeriana. Als het erop zou
staan, zouden we het moeten zoeken aan de weg die van Reims, via Soissons en Roye
naar Amiens loopt. Deze weg - van Durocortorum, via Augusta Suessionum en Ro-
dium naar Samarobriga, zoals hij staat getekend op de Tabula - kruist een rivier, de Oi-
se, en bij deze kruising zou Noviomagus moeten liggen; maar er ligt niets. Het Itinerari-
um Antonini, dat dezelfde weg aangeeft, vermeldt Noviomagus wel, maar dat bewijst
niet het belang van de plaats. De stam van de Viromandui, op wier grondgebied Noyon
lag, telde onder de Gallische stammen in Noord-Frankrijk nauwelijks mee7. Dat het
bestuurlijk centrum der Viromandui gewisseld heeft tussen St.-Quentin, Vermand en
Noyon, pleit al evenmin voor een belangrijke concentratie van bevolking. En terwijl in
ons eigen beneden-Rijngebied de romeinse inscripties bij honderden te tellen zijn, zijn
er in het hele gebied van de Viromandui in totaal vier gevonden, waarvan niet één in
Noyon. Geen enkele antieke auteur vermeldt Noviomagus-Noyon. Het knooppunt van
wegen dat Noviomagus-Noyon volgens Delahaye zou zijn geweest, waarvan hij op pag.
30 van Bisschop een schets geeft, berust op geen enkel wetenschappelijk gegeven. Het is
jammer dat plaatsgebrek het me onmogelijk maakt om dat uitvoerig na te gaan. Ik heb
het op schrift gezet en zal het je toesturen.
Voor de vroege middeleeuwen kan ik me beperken tot de vaststelling van Lefranc, o.c.
p. 7: 'Jusqu'a la seconde moitié du Vile siècle l'histoire reste a peu prés muette sur le
compte de Noviomagus'. Dat kan een waarschuwing zijn voor degenen die, evenals De
lahaye dat m.b.t. Nijmegen doet, uit het ontbreken van vermeldingen meteen maar wil
len concluderen dat een plaats in een bepaalde periode niet heeft bestaan. Er zijn twee
redenen om voorzichtig te zijn: enerzijds de schaarste aan bronnenmateriaal, ander
zijds het feit dat het stedelijk leven na de ondergang van het Imperium catastrofaal ver
viel en de meeste steden eeuwenlang in een sluimertoestand leefden, om pas in de elfde
eeuw te herleven. Het is niet ondenkbaar dat Noyon thans niet meer dan een dorp zou
zijn, als de H. Medardus er niet de bisschopszetel van de Viromandui naar had overge
bracht. Dat Nijmegen vóór Karei de Grote niet wordt vermeld, komt eenvoudig door
dat de bestaansvoorwaarden voor deze vestiging tot dan toe bijzonder ongunstig wa
ren.
Wat de bewering betreft dat Noyon in de vroege middeleeuwen een duitse stad zou zijn
geweest, het is overbodig om er over te praten. De verdragen van Verdun, Meerssen en
Ribemont hebben wel degelijk duidelijke grenzen getrokken, al probeert Delahaye ook
dit weg te praten. Hoe kon de bisschop van Noyon pair de France zijn, als zijn stad tot
het Duitse rijk behoorde? En zegt het niets dat het stadsrecht van Noyon uitgevaardigd
door bisschop Balderik in 1108 of 1109, bekrachtigd is door de toenmalige koning van
Frankrijk, Lodewijk VI, en bevestigd in 1181 door Philips II Augustus?
7 Caesar, B.G. II 4 geeft de volgende cijfers voor de gewapende mannen: Bellovaci (Beauvais)
100000, Suessiones (Soissons) 50000, Nervii 50000, Morini 25000, Viromandii 10000, etc.
[258]
In het voorgaande is al een en ander ter sprake gebracht over Delahaye's methodiek, of
beter zijn gebrek aan methodiek. Nodig voor elk historisch onderzoek is: de bronnen
goed lezen. Daarvoor moet men de taal waarin ze geschreven zijn, in casu het latijn,
goed kennen; en dat is bij Delahaye niet het geval. Bovendien moet men de teksten ver
staan in het kader van de tijd, en dat vereist kennis van personen, instellingen, situaties,
toestanden enz. die er in die tijd waren. Die kennis bezit Delahaye niet. Om een voor
beeld te noemen: waar Post er op wees dat Duitse keizers toch moeilijk in een Franse
stad (Noyon) geoorkond kunnen hebben, zegt Delahaye: 'Jammer voor Post, voor de
ja-knikkers en ook voor Leupen, die hetzelfde argument hanteert en mijn weerlegging
uit 1965 natuurlijk niet gelezen heeft, komt de eerste de beste oorkonde van Lodewijk
de Duitser het onnadenkend gebral afstraffen. Die koning van het Oost-Frankische rijk
geeft in dat jaar een oorkonde uit 'Actum Noviomo', welke plaats door alle historici als
Noyon wordt opgevat, klaarblijkelijk ook door Leupen die deze akte niet voor Nijme
gen aanvoert'Dat klopt voor wat Noviomus-Noyon betreft, maar de oorkonder is niet
Lodewijk de Duitser, maar de West-Frankische koning Karei de Kale, zoals men on
middellijk kan zien, als men de tekst opslaat8.
Zo kan de aanwezigheid van Karei de Eenvoudige, koning van West-Francië, in Nijme
gen in 898 en in 912, een vreemde zaak lijken, wanneer men dat als een geïsoleerd feit
beschouwt. Maar het wordt een duidelijke zaak, als men het historisch kader, de strijd
tussen Karei de Eenvoudige, de koning van Lotharingen Zwentibold en de koning van
Oost-Francië Arnulf, kent. Wie deze geschiedenis naleest, begrijpt de situatie volko
men.
Ook de gebeurtenissen van 1047, waarbij het paleis van Niumagum (Neumagum, of
hoe men schrijven wil) werd verwoest, leveren geen moeilijkheid op, mits men het hele
verhaal kent9. Dat verhaal luidt zo: Hendrik III, kerstmis 1046 in Rome tot keizer ge
kroond, keert het jaar daarop naar Duitsland terug en vindt daar hertog Godfried van
Lotharingen, die hij het jaar tevoren van zijn macht beroofd en daarna weer in genade
aangenomen had, in volle opstand. Deze vindt graaf Boudewijn van Vlaanderen en
graaf Diederik van Holland aan zijn kant. De aanval op Nijmegen was, mede met het
oog op de bedreiging van Holland door de keizer, een doelbewuste krijgsoperatie. Wat
voor waanzin zou het van de kant van Godfried en Boudewijn zijn geweest Noyon aan
te vallen, dat hoegenaamd niets met de Lotharingse kwestie had uit te staan, en welke
aanval onherroepelijk de vijandschap van de Franse koning met zich zou hebben ge
bracht, die juist hun natuurlijke bondgenoot was tegen de keizer?
De historische waarde van de bronnen die hij gebruikt, heeft Delahaye geen hoofdbre
kens bezorgd10. Als hij ergens iets vindt dat bij zijn voorstelling van zaken past, is dat
betrouwbaar, anders niet. De vraag, of een schrijver verkeerd kan zijn ingelicht, komt
niet bij hem op. Zo beroept hij zich zonder reserve op de Chroniques de Saint-Denis,
waarvan hij beweert dat ze uit de 1 le eeuw dateren. Welnu, deze kroniek dateert uit de
8 Recueil des hist, de France VIII p. 474.
9 Zie de nieuwe Algemene Geschiedenis der Nederlanden I p. 342.
10 Delahaye spreekt van tekstkritiek, als hij kennelijk historische kritiek bedoelt. Wat tekst
kritiek is, weet hij blijkbaar niet.
[259]