Nu, dan schreven Lucretius, Vergilius, Livius, Quintilianus, Tacitus e tutti quanti geen klassiek latijn. Sla eens de dictionnaire van Lewis en Short op onder het woord resolvo; er staat een hele kolom met een lange reeks auteursplaatsen. 'Op zijn minst had Regino, indien hij persé resolvere in de betekenis van losmaken uit wilde gebruiken, ex uno alveo geschreven: uit één stroom. In de zin met de betekenis, die Stolte eraan geeft, is het voorzetsel ex bepaald onontbeerlijk', gaat Delahaye ver der. De klassieke auteurs dachten daar blijkbaar anders over. In de reeds genoemde dictionnaire van Lewis en Short kun je zien dat zij bij resovere niet ab of ex gebruikten. Dat is maar één voorbeeld, maar ik zou heel wat meer plaatsen kunnen opnoemen waar Delahaye een eenvoudige tekst niet begrepen heeft uit gebrek aan kennis van de taal. In het onderhavige geval beroept hij zich tevens op het oordeel van anderen: 'De zin waar het om gaat', zegt hij (Vraagstukken p. 222 noot 192), 'heb ik aan verschillende classici voorgelegd. Spontaan en unaniem vertaalden zij: 'waar twee rivieren zich tot één stroom verenigen'. De mogelijkheid der andere vertaling laten zij wel open, doch ach ten zij zeer onwaarschijnlijk, sommigen menen zelfs, geheel onmogelijk'. Welnu, als het werkelijk waar is wat Delahaye beweert - ik heb mijn twijfels - dan mogen deze spontaan vertalende classici wel blij zijn dat ze in de anonymiteit zijn gebleven, want van meer bedachtzame vakgenoten zouden zij hetzelfde te horen hebben gekregen als wat ik hierboven gezegd heb, met de dringende raad er bij om de elementaire grammati ca te repeteren. Ook in andere opzichten is ons voorbeeld typerend voor de manier waarop Delahaye harde feiten eenvoudig wegpraat en glasheldere zaken vertroebelt. Zoals hij zelf zegt, heeft Delahaye in vroegere publicaties (toen hij blijkbaar nog de gangbare interpretatie volgde van de tekst van Regino), aangenomen dat deze passus geïnterpoleerd zou zijn. Op grond waarvan? Blijkbaar alleen omdat hij niet paste in de visie van Delahaye. Er op attent gemaakt dat het oudste handschrift van Regino's kroniek nog uit de 10e eeuw dateert, laat hij deze bewering vallen, om ze te vervangen door een andere, waarbij alle resultaten van de grammatica en de lexicografie eenvoudig opzij gezet worden. Iets dergelijks beleven we - en nu betreden we het terrein van de toponymie - met de naam Herispich. Zoals bekend, komt het woord Spijk als bestanddeel van plaatsnamen vaak voor2, in zijn vroegste vormen geschreven als spihc, spie, spiic etc. Meestal komt het voor in samenstellingen, maar deze samenstellingen zijn - zoals ook bij b.v. rode- los-vast, zodat de enkele en de samengestelde vorm naast elkaar kunnen bestaan. Waar Rijn en Waal in vroeger eeuwen uit elkaar gingen - de oude loop is nog duidelijk zicht baar in het landschap - ligt nu nog Spijk, aan de Rijn, dicht tegen de duitse grens. Spijk is een duidelijk germaans woord, maar dat is voor Delahaye geen beletsel om Herispich te identificeren met Quierzy3, aan de Oise (dep. Aisne). De oudste vormen van die naam, Caratiacum, Cariciacum, zijn onmiskenbaar keltisch; en de uitgang -acus is hier, zoals overal in Noord-Frankrijk, overgegaan in -y. In zijn reactie op het artikel van Caspar van Heel zegt Delahaye dat deze van 'tekstkritiek en historische naamkunde' 2 Een overzicht bij Moerman, Nederlandse plaatsnamen, in Nomina geographica Flandrica, Studiën VII p. 217. Zie ook Gijsseling, Top. Woordenboek s.v. Spijk. 3 Ik weet niet, waarom Delahaye hardnekkig Quiercy schrijft. nog nooit gehoord heeft. Van historische naamkunde - over de 'tekstkritiek' spreek ik straks nog - heeft Delahaye klaarblijkelijk wel gehoord. Maar heeft hij er ook iets van gezien? Zo ja, wat is dat dan voor een merkwaardig soort historische naamkunde waar hij zich mee bezig houdt? Bij wie is hij daarvoor in de leer gegaan? Hij roemt wel in het algemeen de Franse toponymisten, 'nog altijd grootmeesters in hun vak'4, maar ik zie nergens een naam genoemd. Kent Delahaye de namen van Longnon, Dauzat, Vincent wel, om er maar een paar op te noemen? Maar wat gewichtiger is, evenmin kan ik bij Delahaye iets terugvinden van wat in de werken over historische toponymie wordt ge leerd. De toponymie is een zeer complexe wetenschap, waarin de heterogene disciplinen van topografie, plaatselijke geschiedenis en linguistiek elkaar moeten treffen om geza menlijk tot een resultaat te komen; geen geringe opgaaf, als men bedenkt, wat het kost om in elk van deze wetenschappen enigszins thuis te raken. Toponymie vraagt dan ook altijd een moeizaam en uitgebreid onderzoek. De terreinkennis is vanzelfsprekend on ontbeerlijk. Archiefonderzoek - ik denk b.v. aan goederenlijsten van kloosters - is ook onmisbaar. Maar de taalkunde is misschien wel het belangrijkste van al. De eerste eis bij het toponymisch onderzoek is dan ook dat men de oudste vormen opspoort, en na gaat, hoe deze zich in de loop der tijden hebben ontwikkeld. Heeft Delahaye ooit van klankwetten gehoord? Die zijn nu ongeveer een eeuw geleden door Duitse geleerden ontdekt, en vormen de basis van elk toponymisch onderzoek. Delahaye doet het alle maal een beetje eenvoudiger. Als hij meent dat een historische plaatsnaam in een be paald gebied gezocht moet worden, dan neemt hij een topografische kaart en zoekt net zo lang totdat hij daar een plaats op gevonden heeft die er wat op lijkt. Groot hoeft die gelijkenis niet te zijn, en of de historische naamsvormen met elkaar overeenstemmen, is voor hem een nutteloze vraag. Als hij vindt dat Dorestadum aan de Franse Kanaalkust gezocht moet worden, dan is het voor hem zonder meer duidelijk dat Dorestad Au- druicq moet zijn. Dat de oudste vorm van Audruicq Alderwik was5, hindert hem al evenmin als het feit dat (zoals we nog zien zullen) deze identificatie niet te harmoniëren valt met andere. Zo heeft Delahaye tientallen en tientallen plaatsnamen op zijn manier 'geïdentificeerd', zodat ik wel moet aannemen dat hij een geheel eigen toponymische wetenschap heeft uitgedacht, waarvan de beginselen en de methodiek voorlopig zijn ge heim blijven. Ik kom nog eens terug op de tekst van Regino van Prüm, want deze tekst vormt een uit stekende test case. Bij de interpretatie van deze tekst heeft Delahaye al afgerekend met de gangbare grammatica en lexicografie, alsook (wat Herispich aangaat) met de alge meen aanvaarde toponymische wetenschap. Het gaat nu nog om twee rivieren, de Wal en Rhenus (die niet de Waal en de Rijn mogen zijn, en die zo ver mogelijk uit de buurt van Nijmegen moeten liggen), die op één punt zouden samenkomen, en die (stroomop waarts volgens Delahaye) de provincie Batua omvatten. Mij dunkt, zo'n geografisch beeld moet toch herkenbaar zijn. Maar zo eenvoudig is het niet. Wat Herispich betreft 4 En passant mag wel worden opgemerkt dat op het gebied van de wetenschappelijke topo nymie, evenals op dat van de vergelijkende taalwetenschap, Duitse geleerden de baanbrekers zijn geweest. 5 Van oorsprong een germaanse naam dus; teken dat het Frans terrein gewonnen heeft. [255]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1983 | | pagina 20