Knipping e.d., is geen archiefwerk; en a fortiori is het maken van oorkondenboeken
geen archiefwerk, maar behoort tot het terrein van de historicus en (meer nog) tot dat
van de filoloog. De archivistiek moge dan deel uitmaken van de historische weten
schappen, elk vak heeft zijn beperktheid, en al mag de archivaris voor wat zijn vak be
treft een passend zelfrespect hebben, het getuigt toch wel (zacht gezegd) van kortzich
tigheid om zonder nadenken alles te veroordelen wat een archivaris niet doet.
Waarom je haren overeind zijn gaan staan, toen je las dat het Bronnenboek een heu
ristisch apparaat was, begrijp ik dan ook niet. Iedere historicus begint met het ver
zamelen van de voor zijn onderwerp belangrijke bronnen. Dit materiaal bestaat uiter
aard uit zeer heterogene bestanddelen. Daarna komt het kritisch schiften en selecteren.
En tenslotte komt de verwerking van het overgehouden materiaal tot het doel dat men
zich gesteld heeft. Een materiaalverzameling is dus een instrument dat ad hoc is ge
creëerd, en als het zijn diensten gedaan heeft, verdwijnt het doorgaans, hetzij door ver
nietiging, hetzij doordat het ad acta wordt gelegd. Maar soms heeft het zin het apparaat
niet te vernietigen, omdat het nog voor andere doeleinden kan dienen; en dan kan men
het apparaat bewerken en uitgeven. Het Bronnenboek is dan ook niet uniek en geen no
vum. Er zijn wel meer van die bronnenboeken, al dragen die gewoonlijk andere namen,
en ze zijn hoogst nuttig gebleken, om niet te zeggen, onmisbaar. Ze besparen veel on
nodig werk, doordat nu door één of een paar mensen werd verricht wat anders de taak
van iedere nieuwe onderzoeker zou zijn. Twee van deze bronnenboeken noem ik je met
bijzonder genoegen, want uit deze twee heeft Delahaye zelf een aanzienlijk deel van zijn
kennis geput: de Excerpta Romana van Byvanck en het (uit de achttiende eeuw dateren
de en intussen toch wel wat verouderde) Recueil des historiens de la Gaule et de la Fran
ce. Mij dunkt, zo verfoeilijk kunnen bronnenboeken dan toch niet zijn. En... zei je niet
dat Delahaye nu zelf bezig is met een bronnenboek van Noyon?
Een bronnenboek, of het nu dat van Nijmegen is of welk ander, is een wegwijzer, niets
anders, en als zodanig kan het zeer doelmatig zijn. Bewijzen kun je er inderdaad niets
mee, maar daar is het ook niet voor gemaakt. De gebruiker wordt op weg geholpen.
Wat voor gebruik hij er van maakt, is zijn zaak. Men kan het ook misbruiken, maar dat
ligt dan aan de man die het hanteert.
Hoe een bronnenboek niet gebruikt moet worden, kan ik je duidelijk maken met twee
voorbeelden, en wel de twee enige concrete casus die je zelf aanvoert: de episcopus No-
viomagensis die in de Gesta episcoporum Cameracensium wordt genoemd, en de dood
van Floris IV in een tournooi. Je vroeg je af, of er nu wel of niet een bisschop van Nij
megen was geweest, en zo neen, waarvoor al dat 'gezeur' nu goed was. Het antwoord is
toch vrij simpel, en de vraag zou niet eens bij je opgekomen zijn, als je de inleiding op
het Bronnenboek wat aandachtiger had gelezen en als je je gerealiseerd had, hoe histo
risch onderzoek nu eenmaal verloopt. Historisch onderzoek berust op getuigenissen
(waarbij ook getuigenissen van z.g. stomme getuigen). Bij de sprekende getuigen doen
zich drie vragen voor: eerstens, wat de getuige (de historische bron, verhalend of niet)
letterlijk zei (of beter gezegd: schreef), tweedens, wat hij bedoelde, en tenslotte, of het
waar was wat hij zei. Dat zijn drie verschillende dingen, die men dan ook goed uit el
kaar dient te houden. Een bronnenboek stelt alleen maar de eerste twee vragen, maar
daar is het dan ook een bronnenboek voor. Het stelt alleen het materiaal ter
[250]
beschikking, tel quel, en onthoudt zich principieel van een oordeel over de historische
waarheid, dit oordeel expresselijk aan de gebruikers overlatend. Het criterium voor al
of niet opnemen is, of het getuigenis al dan niet onafhankelijk is (slechts getuigenissen
die een ouder, nog bewaard, getuigenis weergeven, zijn geweerd).
Hoe zit het nu met de episcopus Noviomagi? In Bethmann's uitgave van de Gesta epis
coporum Cameracenscium, afgedrukt in het Bronnenboek onder nr. Ill, leest men dat
de Saksische vorsten Koenraad (II) tot koning gekozen hadden, en dat Gothilo, prin-
ceps Lothariensium, aan de episcopi Coloniae, Noviomagi, Virduni, Traiecti, Leodii de
eed afdwong dat zij Koenraad niet zouden steunen. Aangenomen dat de tekstoverleve
ring in orde is - wat niet zo paalvast staat, want dit deel van de tekst is alleen in afschrif
ten overgeleverd, waarvan het oudste pas uit de veertiende eeuw dateert - dan komt de
vraag aan de orde: wat bedoelde de schrijver met Noviomagi? Dat er nooit een bisschop
van Nijmegen heeft bestaan, is duidelijk. Maar hieruit concluderen dat dus de bisschop
van Noyon bedoeld is, is op zijn minst voorbarig. Noyon was - quoi qu'en dise mon
sieur Delahaye, we komen daar nog op terug - een Franse stad, en de bisschop van Noy
on zal zich wel gewacht hebben zich te mengen in een aangelegenheid die hem niet aan
ging en waarbij hij niets te winnen en alleen maar te verliezen had. De auteur die zijn
werk kort na 1044 voltooide, was een tijdgenoot van de verkiezing van Koenraad
(1024). Hij kende zijn regio uitstekend en het bisdom Noyon grensde aan dat van Cam-
brai. Het is echter zeer goed denkbaar dat hij van het Nederrijnse gebied minder goed
op de hoogte was, want per saldo schreef hij de geschiedenis van het bisdom Cambrai,
en het overige interesseerde hem slechts zijdelings. Met Leupen houd ik dan ook voor
lopig de interpretatie Nijmegen voor de juiste.
Het tweede geval, de dood van graaf Floris IV, is eenvoudiger, althans wat de histori
sche waarheid betreft. Het fatale tournooi dat Floris het leven kostte, had niet plaats
te Nijmegen, maar evenmin in Noyon; het had plaats in Le Corbie in Picardië. We
hebben hier twee overleveringen. De ene is die van de Annales Stadenses, die luidt:
Sed comes Hollandiae, domum veniens, in torniamento apud Noviomagum est occi-
sus. Daartegenover staat het getuigenis van Melis Stoke, die het tournooi laat plaats
hebben in Le Corbie. Men kan nu het voor en tegen tegen elkaar afwegen. De schrij
ver van de Annales Stadenses was een tijdgenoot, maar hij was in de Hollandse ge
schiedenis niet geinteresseerd. Melis Stoke schreef wel drie generaties na de gebeurte
nis, maar hij schreef de officiële geschiedenis van de Hollandse graven en kon uit de
beste bronnen putten. Volledige uitkomst zou de (Frans) Vlaamse geschiedschrijver
Philippe Mouskès kunnen brengen, ook een tijdgenoot. Jammer genoeg noemt deze
geen plaats, maar de bijzonderheden die hij vermeldt wijzen er wel op dat Melis Stoke
gelijk had. Niettemin het domum veniens (hij kwam uit de streek van de Elbe) in de
tekst van de Annales Stadenses duidt er op dat deze zegsman meende dat het tournooi
in Nijmegen had plaats gehad.
Uit de bestudering van deze twee détailkwesties kun je wellicht al vermoeden dat de
problemen niet zo eenvoudig zijn als Delahaye ze voorstelt en dat men al zijn be-
[251]