Tuil
Schepenen dateren akten op 1376 april 240. Het paasjaar 1376 loopt van 13 april - 28
maart, zodat paasstijl onmogelijk gebruikt kan zijn. Nog een bewijs hiervoor kan geput
worden uit de akte, gedateerd 1431 dinsdag na Purificatio, waarin Roelof Salomons-
zoen land overdraagt aan heer Peter Vosse, priester. Peter draagt op zijn beurt even la
ter dit land weer over en wel op 1431 daags na Sint Lambert 1431 september 18)41.
Twaalfdalve Hoeve
Rechter en heemraden dateren 'in 't jaar ons Heren vijffthienhondert ende neghen ende
twyntich den xvjten dach januarij nae stijl des hoefs van Ludiek'42. De mogelijkheid tot
nieuwjaarstijl blijft ook hier aanwezig.
Waspik, Groot-
In het rechterlijk archief volgt op een akte, gedateerd de laatste dag van december 1564,
er een van 10 januari 156543, zodat tot nieuwjaarstijl besloten moet worden.
Waspik, Klein-
Fruin kiest voor Klein-Waspik de kerststijl, uitgaande van de stijl, in de datering
genoemd Dit is slechts zeer ten dele waar. In de dertiger jaren van de 16e eeuw wisse
len rechter en heemraden van jaarstijl. In 1537 dateren ze een akte 'den eersten dach in
junio stile curie Hollandie'45. Ondanks de overbodigheid van de laatste toe
voeging wil het college duidelijk maken dat het naar paasstijl dateert. Twee jaar later,
in 1539, beweren ze echter te dateren 'na schrijven 's hoefs van Luyck'46, dus kerst- of
nieuwjaarstijl te hanteren.
Uit het aangedragen materiaal blijkt, dat ook hier paasstijl in het algemeen beperkt
bleef tot de steden. Het platteland volgde de kerst- of nieuwjaarstijl. Wanneer in de da
tering vermeld wordt dat de stijl van Luik of van Rome gebruikt is, wil dat nog niet zeg
gen dat het jaar op kerstmis begon. Deze toevoeging aan de datum had louter ten doel
duidelijk te maken, dat niet de stijl van het Hof van Holland gevolgd was. Op grond
van de aangehaalde voorbeelden zal veelal besloten moeten worden tot nieuwjaarstijl.
Tot slot blijken nog tot in de 16e eeuw wisselingen van de jaarstijl tot de mogelijkheden
te behoren.
Moge hiermee een van de talrijke leemten in de kennis van de jaarstijlen opgevuld zijn.
J. Sanders.
40 RANB HH inv. nr. 1, f.148 en 148v; 2, eerste deel, f.52, H 14 en f.52v, H 12.
41 RANB HH inv. nr. 2, eerste deel, f.46, H 1.
42 RANB HH inv. nr. 2, tweede deel, f,102-102v.
43 J. Smit, a. w., p. 264.
44 R. Fruin, a.w., p. 95.
45 RANB HH inv. nr. 2, tweede deel, f.102v.
46 RANB HH inv. nr. 2, eerste deel, f.133.
[248]
De bisschop van Tournehem, de abt van Eperlecques et de
quibusdam aliis (ter attentie van Anton Fasel)*
Beste Fasel,
In aflevering 2/3 van de vorige jaargang heb ik je stukje 'De bisschop van Nijmegen'
gezien. Ik heb moeite gehad er door heen te komen. Dat lag beslist niet aan overmatige
lengte of onduidelijkheid, maar vier volle bladzijden met niets dan tirades is wat veel
voor lezers die een behoorlijk onderbouwd en geargumenteerd betoog op prijs stellen.
Het is niet om de inhoud van het stukje dat ik reageer, maar om het effect dat het, alles
ten spijt, wel moest teweegbrengen.
Dat een dergelijk stukje in een vaktijdschrift niet thuis hoort, zal ook wel de mening
van vele lezers van het Archievenblad zijn. Het heeft meer weg van een pamflet dan van
een beredeneerd betoog. Maar ook als je bijdrage van meer studie en nadenken had ge
tuigd, zou het niet in het Archievenblad thuis horen. Je noemt het Bronnenboek van
Nijmegen, waartegen Delahaye het boek geschreven heeft dat dezelfde titel draagt als
jouw artikel, een archivistisch novum. Maar je vergist je, het is noch archivistisch, noch
novum. Een archivaris maakt (qualitate qua, wel te verstaan) geen bronnenboeken,
omdat dat niet tot zijn werkterrein behoort. Een historicus doet het wel, omdat bron
nenonderzoek het fundament is van elk geschiedkundig onderzoek. Een archivaris
moet een historische scholing bezitten, evenals een zekere kennis van archieven voor de
historicus van wezenlijk belang is, maar dit neemt niet weg dat archivistiek en historio
grafie twee verschillende disciplinen zijn. Wat de een niet doet, kan voor de ander juist
heel geschikt zijn. En competentie op het ene gebied sluit niet automatisch competentie
op het andere in. De taak van de archivaris is: ordenen en beschrijven van archieven, en
daar houdt het strikt genomen mee op. Zelfs het maken van regestenlij sten van tot het
archief behorende oorkonden valt buiten het eigenlijke archivistische werk, al zal ik de
eerste zijn om te erkennen dat niemand beter dan de archivaris die het archief ordende
hiervoor bekwaam is; het blijft niet meer dan een (hogelijk te waarderen) handreiking
aan degenen die het archief gaan gebruiken. Het maken van algemene regestenlijsten,
zoals de Boergoensche charters, de Regesten van de Keulse aartsbisschoppen van
De discussie rond het oeuvre van de heer Delahaye is hiermede wat het Archievenblad betreft
gesloten. Mr. Caspar van Heel (1982 biz. 235-242) heeft antwoord gekregen van Delahaye zelf
(1982 blz. 359-368). Nu ontvangt drs. W. A. Fasel (1968 blz. 243-247) commentaar van dr.
H. P. H. Camps. De huidige redacteur wil zijn opvolgers niet opzadelen met artikelen over
deze materie, die met de belangen van het Nederlandse archiefwezen weinig te maken heeft.
[249]