Het respect des fonds regelt de onderlinge verhouding van archieven ten opzichte van elkaar. Het zegt, dat elk archief als een eigen eenheid gescheiden dient te blijven van an dere archieven. Dit is het zogeheten 'classement par fonds'. Het overgangsbeginsel, voorzover geformuleerd onder a, maakt hierop geen uitzondering. Het blijft de zelfstandigheid van archieven erkennen, het zegt alleen, dat vorming van complexen van archieven mogelijk is. Evenals het classement par fonds regelt het de onderlinge verhouding van archieven, maar nu niet van losse, willekeurige archieven, maar van ar chieven, die onderling met elkaar in betrekking komen te staan. Die betrekking is an ders dan bij familiearchieven, waar we een combinatie van kleinere archieven hebben, die onderling gelijkwaardig zijn. Ingeval van transmissie is die verhouding niet neven geschikt, maar ondergeschikt. Het overgenomen archief gaat een dienende functie ver vullen. Maar het blijft een eigen eenheid, een zelfstandig archief. De overnemende in stantie had het wat dat betreft evengoed kunnen laten overbrengen naar een archiefbe waarplaats en het daar telkens kunnen gaan raadplegen. Ik zie het overgangsbeginsel juist omdat het een bijzondere orde erkent tussen meerdere archieven als een ordenings beginsel. Ik meen ook, dat we hier met de term deponeren niet kunnen volstaan, zoals voor gesteld door mevr. dr. F. W. J. Koorn. Het deponeren slaat op de handeling zelf. Het is het daadwerkelijk doen overgaan. Dit moet gescheiden blijven van de reden, waarom men dat doet. In de toelichting zal overigens alsnog deponeren worden opgenomen. Dit is een omissie. Met het tweede deel van de definitie is het even moeilijk gesteld, als met het pertinentie- beginsel. Het is hinderlijk, het is ongewenst, maar het komt vaak voor en het mag best gedefinieerd worden. De definities bevatten immers geen voorschriften! Bij nader inzien is de commissie van oordeel, dat de eerste zin van de toelichting ver warring kan wekken. Hij zal worden geschrapt. Bovendien zal in de toelichting bij retroactum een verwijzing worden opgenomen'12. Van der Ploeg begint de discussie met te stellen, dat hem niet duidelijk is, wat een be ginsel is. Meeuwissen herhaalt hierop in andere woorden, wat hij daarover reeds bij de behandeling van het pertinentiebeginsel heeft gezegd. Van der Ploeg merkt verder op, dat volgens het gegeven beginsel de archivaris moet uitzoeken, waar de overgenomen stukken oorspronkelijk thuishoren. Dit vindt spreker onnodig en ongewenst. Hij stelt voor de structuur van het aangeleverde archief te respecteren. Zijns inziens is het over gangsbeginsel dus overbodig. Schimmelpenninck reageert meteen op de laatste stelling van spreker met te zeggen, dat hij diens voorstel een gruwel vindt. Meeuwissen geeft daarop in het kort de inhoud weer van de zeer uitvoerige reactie, die de commissie van het Gemeentearchief Groningen (waar v.d. Ploeg werkzaam is) ont ving. In deze reactie wordt zeer genuanceerd geschetst met wat voor soorten van pro blemen een archivaris geconfronteerd kan worden in geval van transmissie. Ter oplos sing van dergelijke problemen worden drie methoden voorgesteld. Het beginsel, zoals 12 Besloten is om de term overgangsbeginsel (12a) geheel te laten vervallen. Deponeren blijft ge handhaafd in de toelichting op term 2. Bij retroactum wordt een toelichting opgenomen. dat thans is geformuleerd, vindt men in Groningen te dwingend. Men zou het liever weglaten en in plaats daarvan de genoemde methoden gedefineerd willen zien, die de archivaris kunnen helpen bij het bepalen van de plaats van archieven of gedeelten daar van in geval van transmissie. Meeuwissen geeft te kennen, dat het beginsel om al eerder genoemde redenen niet dwingend is en dat verder de voorgestelde methoden in de prak tijk wellicht zeer verdienstelijk kunnen werken, maar dat zij daarom nog niet in het Lexicon moeten worden gedefinieerd. Hij vindt zulks een uitgesproken zaak voor een handboek. P. J. de Baar zegt begrepen te hebben dat de commissie veel termen als verouderd be schouwt. Een grote meerderheid van de vergadering verwerpt de beginselen 12 en 12a. Hij vraagt de commissie, waarom zij deze dan wil opnemen. Hij stelt voor de termen te laten vervallen en alleen te verwijzen naar de NAT. Hierbij wordt instemmend geapplaudiseerd. Bordewijk spreekt zijn verbazing over deze reactie uit, raadpleging van de bijlage bij het concept maakt duidelijk dat de term overgangsbeginsel juist op voorstel van de leden is opgenomen in het Lexicon. Ketelaar wijst de vergadering erop dat er momenteel bij de voorbereiding van de Wet annexaties gemeenten een discussie gaande is, waar het uitgangspunt veld wint, dat de archieven van geannexeerde ge meenten die ouder zijn dan vijftig jaar terug moeten naar hun oorspronkelijke plaats. Hij stelt de commissie voor de term overgangsbeginsel (12a) in 'de wachtkamer' te plaatsen. De commissie zegt toe de naar voren gebrachte punten in nadere overweging te nemen bij de vaststelling van de eindtekst van de terminologie. De voorzitter brengt vervolgens de termen 13 tot en met 17 in discussie. Met betrekking tot deze termen worden geen vragen gesteld. Aangezien het inmiddels tien voor een is, schorst hij de vergadering voor de lunchpauze. Na de heropening van de vergadering vraagt De Baar als eerste het woord. Hij conclu deert met genoegen dat zijn voorstel uit 1979 om de term correspondentie als een syno niem van briefwisseling (20) te beschouwen door de commissie is aanvaard. Hij zou echter ook graag zien dat de term correspondentie nader gedefinieerd werd. Zoals hij in zijn voorstel uit 1979 suggereerde, wil hij de term briefwisseling reserveren voor het ge heel van brieven gewisseld tussen twee personen. De term correspondentie daarentegen zag hij graag gedefinieerd in de betekenis van het geheel der brieven gewisseld tussen meer dan twee personen. Bordewijk antwoordt dat de commissie geen onderscheid tus sen deze twee termen aanwezig acht doch de voorkeur geeft aan de Nederlandse term. Ketelaar meent te begrijpen dat de term briefwisseling de omschrijving 'Ingekomen stukken en minuten van uitgaande stukken...' vervangt. Bordewijk stelt dat briefwisse ling gereserveerd is voor de stukken gewisseld met één persoon, instelling of groep per sonen. Wanneer het meerdere personen, instellingen of groepen personen betreft dient men te beschrijven: 'Briefwisselingen met X, Y, Z, H. Nagelhout brengt naar voren dat de term briefwisseling een handeling aanduidt en niet een groep bescheiden. Aange zien men stukken dient te beschrijven en geen handelingen behoort de definitie volgens [270] [271]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1982 | | pagina 8