belletrist die zich met Van Schaffelaar heeft beziggehouden. Andere toneelschrijvers,
dichters en prozaïsten, die zulks voor en na Oltmans deden, vindt men in het hier
besproken boek, dat een bewerking is van de scriptie, die de auteurs in 1975-1978
maakten onder begeleiding van Bert Paasman van het Instituut voor Neerlandistiek van
de Universiteit van Amsterdam.
Na een historisch overzicht van de politieke situatie in Holland, Utrecht en Gelre in het
vierde kwart van de vijftiende eeuw, gaan de auteurs de overlevering na van de door A.
Matthaeus uitgegeven kroniek over 1481 en volgende jaren, die de enige bron is, waarin
Jan van Schaffelaar met name genoemd wordt. Vervolgens geven zij overzichten van
wat de geschiedschrijvers van Jan Wagenaar in 1750 tot A. F. Manning in 1975 en de li
teratoren van Pieter t Hoen in 1791 tot Nono (J. B. Uges) rond 1925 over onze held te
vertellen hadden. Zij constateren een verschuiving van historische beschrijving naar
heldenverering en stellen naast Van Schaffelaar als vergelijkbare helden Allaert Beilinc,
Herman de Ruyter, Otto Clant, Reinier Claeszen, Antonius Hambroeck en Jan Carel
Josephus van Speyk. De auteurs merken op, dat deze figuren een betrekkelijke anoni
miteit gemeen hebben, zij waren geen vorsten, kerkelijke autoriteiten of regenten, noch
belangrijke geleerden of kunstenaars. Daarnaast hebben ze alle vrijwillig de dood geko
zen, soms om kameraden te redden, maar vaak ook om schande te vermijden (blz. 62).
Literaire en historische aandacht krijgen ze rond 1770 als het vertrouwen in vorsten en
regenten afneemt en een democratisering van het heldendom past bij de idealen van
vrijheid, gelijkheid en broederschap.
Hoewel Van Schaffelaar in Nederland aan bekendheid heeft ingeboet, staat hij in Bar-
neveld nog volop in de belangstelling. Daarvan legt het zesde en laatste hoofdstuk van
dit boekje op overtuigende wijze getuigenis af.
Dat op blz. 62 de Bataafse Republiek er vier jaar bij krijgt ten koste van het Koninkrijk
Holland en de Inlijving met het ruimere begrip Franse Tijd wordt aangeduid zijn klei
nigheden, die echter te meer opvallen in een zo zorgvuldig verzorgd boek, waar op blz.
52 een correctie werd ingeplakt, die ook onderaan blz. 29, eerste kolom, op haar plaats
was geweest. Ter aanvulling van noot 70 bij blz. 57 kan ik mededelen, dat Johannes
Bernardus Uges op 11 oktober 1890 te Utrecht werd geboren en dat hij op 7 oktober
1954 te Amsterdam is overleden. De eerste druk van Amsterdammmers verscheen geïl
lustreerd door Rodi Roeters in 1927 bij S. L. van Looy te Amsterdam.
Naast het magistrale werk van professor Prins, dat ons zoveel nieuws bracht, heeft
Enen geheten Jan van Schaffelaar een geheel eigen betekenis, omdat erin op overzichte
lijke en boeiende wijze wordt samengevat wat men zich bij en over die Gelderse Ruiter
gedacht heeft, die ons eerst nu met enige waarschijnlijkheid ook feitelijk bekend gewor
den is. Het mag voor redactie en uitgever van de Schaffelaarreeks een grote voldoening
zijn dat beide publikaties omstreeks de herdenking 1482-1982 het licht zagen en naast
de gelegde kransen en de geschonken wijn een letterlijk blijvende bijdrage vormen aan
de herdenking van een feit, dat bij velen nog blijkt te leven, al is het niet langer te zien
in de voorhal van het Rijksmuseum. Gelukkig zagen we de schildering van George
Sturm terug op de omslag van dit boek.
J. H. van den Hoek Ostende
Kroniek
Buitenlandse archivistische literatuur
Journal of the Society of Archivists
Op het Internationale Archiefcongres te Londen in 1980 werd een uitwisseling van de
tijdschriften overeengekomen door de Nederlandse en Engelse vereniging van archiva
rissen. Het tijdschrift van onze zustervereniging verschijnt tweemaal per jaar. De inde
ling is overzichtelijk; ieder nummer bevat 2 of 3 grote artikelen, gevolgd door kleinere
mededelingen, boekbesprekingen en korte berichten. Afsluitend volgt het verenigings-
nieuws, waaronder ook de necrologieën gerekend worden. De vereniging van archiva
rissen in Engeland staat open voor allen die professioneel werkzaam zijn. In verhou
ding tot Nederland betekent dat een veel groter aantal leden werkzaam aan universitei
ten of verbonden aan instituten. Een en ander vindt zijn uitdrukking in de auteurs van
wie mededelingen in de Journal geplaatst worden en waarvan de belangrijkste hier
onder de revue zullen passeren.
Deel 6, aflevering 6, October 1980*
Keith Stringer, A cistercian Archive, the earliest charters of Sawtry Abbey (p. 325-334).
Evenals in ons land zijn veel kloosterarchieven ten gevolge van de reformatie geheel of
ten dele verloren gegaan. Onderzoek heeft aan het licht gebracht dat meer dan 100 car-
tularia eerst na de reformatie geheel zijn verdwenen. Aantekeningen gemaakt voor het
definitieve tijdstip van verdwijnen kunnen echter waardevolle en uitvoerige informatie
verschaffen. De auteur behandelt een in de Bodleian Library berustend aantekenboek
van een verzamelaar van historische gegevens uit het begin van de 17de eeuw met infor
matie ontleend aan een cartularium van de in het midden van de 12de eeuw gestichte
cistercienser abdij Sawtry in het graafschap Huntingdonshire gelegen.
Maurice Bond, The development of a Parliamentary Sound Archive at Westminster
(p. 335—344).
De auteur is verbonden aan het Record Office van het Hogerhuis.
Vanaf het eind van 1960 heeft men met het opnemen van de parlementaire debatten
geëxperimenteerd ter voorbereiding van de sinds 1978 gangbare radiouitzending van ge-
Zie ook Ned. Archievenblad 1981 blz. 91.
[381]
[380]