Verder is mij uit uw reacties duidelijk geworden, dat men soms moeite heeft met het verschil tussen beginsel en voorschrift. Te velen denken, dat een beginsel, zodra het ge- defineerd is, ook toegepast moet worden. Niets is minder waar. Het Lexicon moet u zien als een hulpmiddel, niet als een wetboek. U kunt er zich van bedienen, u kunt er een keuze uit maken, maar niets is verplicht. In dit opzicht neemt de commissie eenzelf de standpunt in als de auteurs van de NAT, die in hun inleiding op de ordeningsbegin selen stellen: 'Over de wenselijkheid en de mogelijkheid van toepassing van de beginse len in concrete gevallen behoeft hier geen uitspraak te worden gedaan'6. U zult nu begrijpen, waarom ook 'verwerpelijke' beginselen konden en moesten wor den gedefinieerd. Hoewel de toelichtingen bij de beginselen door sommige 'belerend' werden gevonden, zijn er toch nog onder u, die vinden, dat de commissie haar opzet en achterliggende fi losofie had moeten toelichten. Ik geloof niet, dat wij dit hadden moeten doen. Het Lexicon is daar niet het juiste instrument voor. De commissie heeft met opzet geen handboek willen maken. Wij hebben het wel steeds node gemist. Tenslotte zijn er voorstellen binnengekomen voor een andere opzet in de volgorde van de beginselen, de methoden en de stelsels van ordening. Men wil aansluiting bij de da gelijkse praktijk van het inventariseren en zo'n opzet, dat de inventarisator stapsgewijs door het Lexicon begeleid wordt. Ik kan hierop antwoorden, dat de commissie in haar opzet er steeds naar gestreefd heeft van algemeen af te dalen naar bijzonder. Dit is een neutrale aanpak. De keuze voor een of ander meer didactisch systeem zou altijd subjec tief zijn geweest en nogmaals het Lexicon is geen handboek'. In de daarop volgende discussie stelt Den Teuling als eerste de vraag, waarom de com missie het oude organisatiebeginsel en functioneel beginsel heeft omgebouwd tot me thoden en het pertinentiebeginsel niet. Drs. R. C. J. van Maanen werpt op dat analyse van de vier beginselen leert dat de gefor muleerde beginselen niet uit analoge bestanddelen bestaan. De enige feitelijke constate ring is te vinden in het structuurbeginsel, namelijk dat een archief een geheel is. Verder vinden we door elkaar heen voorschriften voor de vormer, de administratieve beheer der en de inventarisator van archieven. Dit is verwarrend en weinig systematisch. De commissie zegt dan wel dat zij geen voorschriften geeft, doch in de toelichtingen komen de woorden 'moeten' en 'behoren' veelvuldig voor. Van Maanen stelt verder, dat de ar chiefvormer en de inventarisator in wezen met verschillende uitgangspunten te maken hebben. De archiefvormer zoekt naar een voor hem doelmatig systeem van ordening, terwijl de inventarisator te maken heeft met de historisch gegroeide structuur van een archief. De inventarisator kan voor de moeilijkheid komen te staan dat er teveel oude orden of juist helemaal geen orde te herkennen zijn. Dan moet hij er een creëren. Daar voor staan hem ordeningsbeginselen ten dienste en wel dezelfde die de archiefvormer heeft. Volgens Van Maanen zijn er twee argumenten om de inventarisator kennis te doen nemen van ordeningsmethoden: 1. hij moet ze kunnen onderkennen, en 2. hij moet ze kunnen aanwenden. Maar daarom worden het nog geen beginselen waar hij a priori van moet uit gaan. Daarvan zijn er slechts twee: het structuur- en het bestem- 6 Nederlandse Archiefterminologie, blz. 25. [264] mingsbeginsel. Aan beide beginselen moet het voorschrift gekoppeld worden dat de eigen structuur moet worden gerespecteerd. Uitwerkingen van de beide eerbiedigings voorschriften zijn de ideeën over het herstellen van de structuur en het terugbrengen van afgedwaalde stukken, indien mogelijk. In deze twee laatste woorden zit de ont snappingsclausule voor het geval er vermenging van archieven heeft plaats gevonden wanneer een functie van een archiefvormende instantie is overgegaan op een andere. De handeling van de overgang is verricht door de administratie, maar de inventarisator zit ermee. Op grond van de aard van de structuur en de mate van vermenging moet hij een keuze maken. Het overgangsbeginsel zoals dat in het concept-Lexicon is geformuleerd is niet van toepassing op inventarisatiewerk. Van Maanen vervolgt verder, dat de inven tarisator het verschijnsel van de transmissie moet kennen doch dat dit toegelicht kan worden onder bestemmingsbeginsel. In deze gedachtengang is het ook niet opportuun om een relatie te leggen tussen het overgangsbeginsel en het pertinentiebeginsel. Zoals het pertinentiebeginsel in het Lexicon is geformuleerd, behelst het een voorschrift voor een onderwerpsgewijze ordening van archivalia ongeacht hun bestemming. Dit is in strijd met het bestemmingsbeginsel. Spreker vraagt zich af, of hij daaruit moet begrij pen, dat bij het ontbreken van enige orde, wanneer het bestemmingsbeginsel noch het structuurbeginsel van toepassing zijn, de inventarisator een onderwerpsgewijze orde ning wordt voorgeschreven? Zo ja, waartoe dienen dan de ordeningen naar organisatie en naar functie? Van Maanen stelt verder dat de geformuleerde definities van het structuur- en bestem mingsbeginsel een wezenlijk kenmerk van het archief impliceren, namelijk dat het gestructureerd kan zijn. De definitie van het pertinentiebeginsel daarentegen geeft een dergelijk kenmerk niet, maar houdt uitsluitend een gebod in ten aanzien van de rang schikking van archiefbestanddelen, namelijk naar onderwerp. Hij kan niet anders con cluderen dan dat dit zgn. pertinentiebeginsel geen beginsel is a la structuur- en bestem mingsbeginsel, maar een ordeningsmethode die op één lijn gesteld moet worden met die naar organisatie en naar functies. Het feit dat een onderwerpsgewijze ordening, in wel ke verschijningsvorm dan ook, veel algemener is toegepast, doet daar niets aan af. Schimmelpenninck vraagt Van Maanen om concrete suggesties. Van Maanen ant woordt dit in zijn brief aan de commissie gedaan te hebben. Hij benadrukt, dat volgens hem het Lexicon beperkt dient te blijven tot het werkterrein van de inventarisator. Ketelaar merkt op dat het niet gaat om het geven van voorschriften in het Lexicon en vraagt of het de spreker duidelijk is dat de toelichtingen alleen betrekking hebben op de gedefineerde termen. De voorschriften dienen zijns inziens bewaard te worden voor de Rijksarchiefschool. Hij stelt Meeuwissen voor nogmaals een artikel in het Nederlands Archievenblad te publiceren over de ordeningsbeginselen en daarin alle sinds de publi catie van zijn eerste artikel7 bij de commissie ingekomen reacties, alsmede de opmerkin gen staande deze vergadering gemaakt, te verwerken. Bordewijk stelt met nadruk dat de terminologie bedoeld is voor alle gevormde en te vormen archieven en daardoor niet alleen voor de inventarisator. Van Maanen antwoordt daarop dat het voor de systema- 7 Nederlands Archievenblad, jrg. 83, blz. 161-167: De ordeningsbeginselen opnieuw aan de or de gesteld. [265]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1982 | | pagina 5