andere plaats in die gebieden, om nog maar te zwijgen van de streek van West-
Vlaanderen, het échte gebied van de missie onder de Friezen, dat Van Heel echter niet
aanraakt omdat hij daar niet kan beweren dat het tot een ander bisdom behoorde. Pas
na 900, toen het bisdom van St. Willibrord, deels door uitputting, deels door de poli
tiek van de graaf van Vlaanderen ten onder was gegaan, zijn de noordelijke gebieden
van Frans Vlaanderen onder Terwaan gekomen, wat dan ook uit de bronnen gaat blij
ken, en nog duidelijker uit die van de abdij van St. Bertijns te St. Omaars, die verschil
lende parochies en kerken overnam, welke voorheen van St. Willibrord en zijn opvol
gers zijn geweest. Van Heel heeft zich klaarblijkelijk nooit verdiept in de geschiedenis
van het bisdom Terwaan of in die van St. Bertijns te St. Omaars; ergo lanceert hij on
juistheden, die hij waarschijnlijk aan een verouderde historische atlas heeft ontleend.
Bovendien pakt hij dit probleem van de verkeerde kant aan. Hij moet niet op valse pre
missen beweren, dat het bisdom van Trajectum niet in Vlaanderen kan hebben gelegen,
doch hij moet aantonen dat het zich in Nederland en met name in Friesland bevond. In
dien Van Heel dit bewijst, zal ik inpakken en wegwezen. Maar hij begint er niet aan,
omdat hij even goed als wie dan ook weet, dat van dit grote volk van de Friezen archeo
logisch evenmin iets aangetoond is als van de andere mythen. Natuurlijk wordt een be
wijs gevorderd op de bronnen, niet uit de schoolboekjes. De bronnen van Trajectum
bevatten ca. 300 plaatsnamen die, als de gangbare opvattingen juist zijn, dan ook in
Nederland gelegen moeten hebben, voor het merendeel in Friesland, zou ik denken.
Van die 300 plaatsen moet Van Heel dan maar eens tenminste de meerderheid (want dit
is historische geografie!) met zekerheid of een redelijke aanvaardbaarheid in Nederland
en liefst in Friesland aanwijzen; uiteraard niet a la Blok, die van het 8e-eeuwse Struona
het 12e-eeuwse (misschien nóg latere!) 'koningsgoed' Stroe op Wieringen maakt, een
zeer jong gebied! terwijl de échte plaats nog altijd als Strouanne in Frankrijk ligt en
daar nooit koningsgoed is geweest. Ja, twee plaatsen heeft Van Heel gevonden, Trajec
tum en Dorestadum, en hij begrijpt nog steeds niet dat Trajectum voor Utrecht slechts
een achterafse latinisatie was voor Uit-Rek en dat men pas in de 15e eeuw begonnen is
Wijk bij Duurstede voor Dorestadum aan te zien. Waar liggen de 298 andere? De ker
ken en bezittingen van één bisdom vormen een komplex, dat in eenzelfde streek gelegen
moet hebben. Het gaat niet aan, met een paar namen wat te goochelen en méér dan
99% daarvan maar straal te negeren.
En nu krijgen we Caspar's beste mop. Hij schrijft; 'De Noormannen hebben alleen
schriftelijke getuigenissen van plundering in onze streken achtergelaten. Kennelijk heb
ben ze hier zo grondig geplunderd, dat zelfs alle archeologische sporen daarvan meege
nomen zijn'. Ik denk niet dat ik een geheim verklap als ik vertel dat in de archiefwereld
enige hilariteit is ontstaan over deze geniale vondst. De Noormannen waren zo geraffi
neerd, dat zij toen al van plan waren ons een archeologische loer te draaien door alle
sporen te laten verdwijnen! Zij hebben alleen 'schriftelijke getuigenissen' achtergela
ten. Die staan echter exclusief in Franse kronieken, ver van Nederland geschreven,
maar wat maalt Caspar om honderden kilometers. Van een archivaris met zijn 'respect
des fonds' (fonds betekent bronnen en bodem: twee onafscheidelijke zaken die zonder
[366]
elkaar niet kunnen bestaan) zou je toch wat meer gevoel mogen verwachten voor het
feit, dat in Nederland geen enkel schriftelijk getuigenis van de Noormannen bestaat. De
Clerc uten Laghen Landen (14e eeuw!) is onze eerste schrijver die over Noormannen
spreekt, overigens in een paar onnozele berichten, waarbij als eerste opvalt, dat hij Do
restadum niet eens noemt, wat in die Noormannen-feiten toch het kapitale punt was.
In verband met de Noormannen mag best eens publiek gemaakt worden, wat al veel te
lang onder tafel is gehouden. Toen de opgravingen van Wijk bij Duurstede enige tijd aan
de gang waren, stond een instituut (eenieder zal wel begrijpen dat dit in Groningen ze
telt) van ongeduld te popelen om aan het onderzoek van de brandsporen te beginnen,
waarin nog resten van hout moesten zitten. Dorestadum was immers minstens driemaal
door brand verwoest, waarvan de jaartallen bekend zijn. Het zou niet alleen een interes
sant onderzoek worden, maar bovendien een prachtkans om de C 14-methode te toetsen
op haar betrouwbaarheid en nauwkeurigheid. Aangezien toen overwegend in hout ge
bouwd werd, verwachtte dat instituut een massa materiaal uit dikke brandlagen. Na veel
aarzeling en uitwijk-manoeuvres moest de R.O.B. tenslotte bekennen, dat hij geen
brandsporen had aangetroffen, waarna het instituut de ongenadige konklusie trok:
'Dan hebben jullie Dorestadum niet te pakken'. Dit kapitale feit - het begint zo lang
zaam aan een publiek geheim te worden - is bij sommige Nederlandse historici het breek
punt geworden om de identifikatie van Dorestadum (die overigens reeds lang in brede
kring betwijfeld werd) te verwerpen. Maar geen nood: Van Heel vond het verlossende
woord. Volgens hem hebben de 'Carbonarii Normannenses'pet op en bezem in de hand
zoals het goede straatvegers betaamt, na elke brand de sporen van hun brandstichting
opgeruimd, en wel zo grondig dat er niets meer te vinden is. Toen de Tros-T.V. met mij
opnamen wilde maken van het opgravingsterrein te Wijk bij Duurstede, werd ons de toe
gang geweigerd, waarschijnlijk omdat de straten pas geveegd waren.
Tijdens het schrijven van zijn recensie heeft Van Heel, zegt hij, noch aan het 'Tweede
Bronnenboek' noch aan 'De bisschop van Nijmegen' aandacht besteed. Dat is jammer,
want had Van Heel dit wel gedaan, dan zou hij zijn recensie herschreven hebben. Hij
zond mij, vóór de publikatie, een afschrift van zijn tekst toe, misschien in de verwach
ting dat ik de ergste bokken eruit zou halen, wat mijn taak niet is. Ik heb Van Heel wel
geschreven, dat ik zijn recensie aardig kwaadaardig vond, wat voor hem geen reden
schijnt te zijn geweest om alles nog eens kritisch door te nemen. Jammer! Momenteel
leg ik de laatste hand aan het 'Bronnenboek van Noyonwaarin alle teksten opgeno
men worden, die voor de kwestie van belang zijn. Het zal weinig uitleg behoeven, dat
een boek over deze kwestie in elk geval alle Noviomagus-teksten moet bevatten. Het
blijkt dat Nijmegen er 2000 (tweeduizend) onder het vloerkleed heeft geveegd6, een feit
6 Bedoeld zijn de door het 'Bronnenboek van Nijmegen' overgeslagen teksten van: Noviomagus,
Batua, Trajectum, Frisia, Noormannen, Lorsch, Werethina, Aefternacum, Willibrord, Bonifa-
cius, Lebuinus, Ludger, Willehad, enz.enz.altijd opgevat als een samenhangend documenta
tiemateriaal. Vanzelfsprekend gaat het niet aan, met een paar overgeschoten Noviomagus-
teksten te goochelen, waarin toevallig geen bewijs zit dat deze op Noyon betrekking hebben.
Kollega Fasel heeft er terecht op gewezen, dat de methodiek van het 'Bronnenboek' onjuist is.
[367]