het arrest dat het uiteindelijk aftreden van Nixon had veroorzaakt16. Het hof meende,
dat het 'presidential privilege' alleen gold voor een in functie zijnde president. Maar
zelfs al zou men dit privilege in verminderde mate ook nog aan een afgetreden president
willen toekennen, dan nog was de argumentatie van Nixon niet erg steekhoudend: de
particuliere overeenkomst van Nixon met Sampson voorzag in een Nixon Library on
der gezag van de National Archives met hetzelfde personeel, dat onder de wet de selec
tie van de archieven zou moeten verrichten.
Ook over Nixons argument, dat de wet onvoldoende rekening hield met de bescherming
van zijn persoonlijke levenssfeer, oordeelde het Hooggerechtshof negatief.
De wet schreef voor, dat louter persoonlijke stukken van Nixon, die bij de selectie wer
den aangetroffen, onmiddellijk aan hem moesten worden geretourneerd. Aangezien
het hier slechts om een fractie ging van het totaal, meende het Hooggerechtshof, dat het
belang van de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer voldoende gewaarborgd
werd.
Hiermee werd het vonnis van het District Court bevestigd.
De 'National Study Commission on Records and Documents of Federal Officials'
Zoals hierboven al is vermeld, werd bij dezelfde wet de National Study Commission in
gesteld. Deze kreeg onder meer tot taak de problemen te bestuderen met betrekking tot
de controle, de beschikking over, en de bewaring van archieven, die door of namens fe
derale ambtenaren waren gevormd.
Hoewel de opdracht van de commissie zich niet beperkte tot de bestudering van de
eigendomskwestie van de archieven van presidenten, zal ik hier alleen dit taakonderdeel
van de commissie bespreken.
Als leidraad hield de commissie voor ogen, dat in een democratie de regering bestaat bij
de gratie van de geregeerden. Verantwoord regeren vereist geïnformeerde burgers:
'A popular Government without popular information or the means of acquiring it,
is but a Prologue to a Farce or a Tragedy: or, perhaps both'17.
De commissie onderscheidde een drietal redenen, die van essentieel belang waren voor
het bewaren van archieven18:
1. het verzekeren van een goede voortgang der zaken als geheugen van de overheid;
2. het de burger in staat stellen om het overheidshandelen te beoordelen op basis van
een maximum aan informatie, natuurlijk met inachtneming van de veiligheid van de
staat en de overige wettelijke rechten en verplichtingen;
3. het verzekeren van een zo volledig mogelijke geschiedschrijving.
Om allerlei staatsrechtelijk en praktische bezwaren te omzeilen beval de commissie
16 Zie ook: John Sirica, To set the record straight, New York 1980, pp. 320-338 (United States v.
Nixon).
17 James Madison aan W. T. Darry, 4 augustus 1822; zie Finale Report p. 3.
18 Final Report, p. 3.
aan om de archieven van de president in verschillende categorieën in te delen19.
De archieven, gevormd door leden van de staf van de president met andere oogmerken
dan uitsluitend en alleen om de president te adviseren en bij te staan, zouden be
schouwd moeten worden als gewone federale archieven. De normale wetgeving (dus
ook de Freedom of Information Act FOIAzou hierop van toepassing moeten
zijn.
De archieven, die de president of de leden van de staf vormden met als enig doel om de
president te adviseren en te assisteren, zouden 'presidential public records' moeten zijn.
Het eigendom hiervan diende toe te komen aan de staat en niet meer aan de president.
Vernietiging uit deze archieven tijdens de ambtstermijn van de president zou slechts
mogen geschieden met toestemming van de Archivist of the United States, nadat het
Congres er tevoren in was gekend. Na het aftreden van de president zouden archieven
meteen onder het beheer van de Archivist geplaatst moeten worden vanwege een 'un
broken federal custody'. De afgetreden president zou de openbaarheid daarvan mogen
beperken tot een termijn van vijftien jaar na zijn aftreden. Schriftelijke verzoeken van
opvolgende regeringen om inlichtingen zouden via de juridisch adviseur van de dan in
functie zijnde president ingediend en ingewilligd moeten worden.
Vijftien jaar na het aftreden zou al het materiaal, behoudens uitzonderingen in verband
met de veiligheid van de staat of ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer, open
baar moeten worden.
De zuiver persoonlijke of partijpolitieke stukken uit de presidentiële archieven zouden
als persoonlijke archieven en derhalve als privé-eigendom van de president moeten wor
den beschouwd.
De 'Presidential Records Act 1978'
Het arrest van het Hooggerechtshof van 28 juni 1977 en het rapport van de National
Study Commission van 31 maart 1977 gaven de regering Carter en een aantal leden van
het Congres een forse steun in de rug om tot wetgeving te komen, waarin de eigendoms
kwestie voor de toekomst geregeld zou zijn. Ook vanuit allerlei maatschappelijke groe
peringen was in de loop der jaren hierop sterk aangedrongen20. Vertegenwoordigers
van de regering, de Senaat en het Huis van Afgevaardigden ontwierpen een wet en dien
den deze in bij het Huis21. Doel van het ontwerp was het vaststellen van het staatseigen
dom van de archieven van toekomstige presidenten en hun medewerkers en het vastleg
gen van procedures voor de bewaring en de openbaarheid van deze archieven.
19 Final Report pp. 29-32. Het aantal medewerkers, werkzaam in het Executive Office, was in
1939: 800, 1954: 1400, 1958: 1800, 1962: 2000, 1971: 5000 (Final Report, bijlage 20, pp.
26-27).
20 Zie bijvoorbeeld: 'The records of Public Officials. Final Report of the Forty-Eight American
Assembly' in: AA 1975, pp. 329-336.
21 Congressional Record, House, October 10, 1978, H 11924.
[352]
[353]