Watergate en de archieven: De Presidential Records Act 1978 '..making sure that our Government is not above the law, and merits the trust of the people from whom a President and a Go vernment derive their power.n De Watergate-affaire in de Verenigde Staten van Amerika heeft er niet alleen voor ge zorgd, dat president R. Nixon in 1974 moest aftreden, maar veroorzaakte bovendien een ommekeer in de visie op de archieven van het Amerikaanse staatshoofd. In dit arti kel zal nader op deze verandering worden ingegaan. De onafhankelijkheid van de president Sinds de eerste president van de Verenigde Staten, George Washington (1789-1797), na zijn ambtsperiode zijn archief mee naar huis nam, omdat het Congres er geen be langstelling voor toonde2, werden de bestuursarchieven van met name de president en de vice-president beschouwd als privé-eigendom. Bij overlijden kwamen de archieven toe aan de erfgenamen. Soms werden ze geschonken aan de bibliotheek van het Con gres, soms ook werden ze vernietigd of verhandeld, met als gevolg dat men over geheel Amerika verspreid archieven (of resten daarvan) van presidenten kan vinden3. In de loop van de tweehonderd jaar van het bestaan van de Verenigde Staten werd deze traditie steeds met een beroep op het Amerikaanse staatsrecht en de bijzondere positie van de president daarin verdedigd: 'this principle has never been authoritatively challenged'4. Dat vloeide voort uit de vrij strikt gehandhaafde driedeling in het Amerikaanse consti tutionele systeem, waarbij de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht (respectievelijk Congres, President en Rechters) via een vorm van 'checks and balances' elkaar in evenwicht moeten houden. De president geniet daarin een onafhankelijkheid, die in theorie even groot is als die van de andere twee poten. Eén aspekt van deze onafhankelijkheid had betrekking op de archieven van de zittende president. Het Congres kon uit eigen beweging geen regels stellen ten aanzien van deze archieven. Het kon een president niet dwingen om zijn mondelinge en schriftelijke ge- dachtenwisseling met zijn medewerkers in het Witte Huis en daarbuiten openbaar te Voor het mij toezenden van niet in Nederland aanwezige gegevens ben ik dank verschuldigd aan Paul Cronheim te New York, het American Documentation Center te 's-Gravenhage en aan de Archivist of the United States te Washington. 1 Verklaring van president Jimmy Carter bij de bekrachtiging van de Presidential Records Act op 6 november 1978, in: Weekly Compilation of Presidential Documents, vol. 14, nr. 45, p. 1966. 2 J. Frank Cook, 'Private Papers' of Public Officials, in: A(merican) A(rchivist) 1975, p. 305. 3 H. D. W. Connor, The Franklin D. Roosevelt Library, in: AA 1940, p. 84. 4 J. Frank Cook, o.c., p. 301. [348] maken. De president moest, zo oordeelde men, vertrouwelijk met zijn medewerkers kunnen overleggen. De Freedom of Information Act, een veel verder strekkende versie van onze Wet Openbaarheid van Bestuur, was dan ook niet van toepassing op de ar chieven van de president en zijn staf. Bij de uitvoerende ministeries ligt dat iets anders: deze zijn opgericht met een bepaald statuut. Tot op zekere hoogte heeft het Congres hier een controlerende functie. Maar de macht van het Congres houdt op bij de president zelf. De enige manier voor het Congres om een greep op de president te krijgen is via de impeachment-procedure. Het argument om de presidentiële archieven na het aftreden van een president te be schouwen als privé-eigendom was een afgeleide van deze constitutionele onafhankelijk heid van de president. Dit systeem zou doorbroken worden, indien de archieven zouden worden overgedragen aan zijn opvolger (wellicht een politieke opponent) of aan het Congres, en vervolgens eventueel openbaar gemaakt zouden worden; de vertrouwelijk heid en de privacy van de auteurs zou geschonden worden en daardoor zou aan de daadkracht van een zittende president afbreuk gedaan kunnen worden5. Aan deze 'principiële' argumentatie gebouwd op 'drijfzand' volgens H. G. Jones, een van de meest felle tegenstanders6 kwam door de Watergate-affaire een abrupt einde. Het systeem van Presidential Libraries Op 10 december 1938 lanceerde president Franklin Roosevelt, een man met besef voor de historie en voor zijn eigen historische betekenis, het plan om in één gebouw zijn ar chief, bibliotheek en museumstukken onder te brengen. Het geheel wilde hij schenken aan het Amerikaanse volk; de regering zou voor de instandhouding er van moeten zor gen en deze 'library' zou moeten komen te vallen onder de verantwoordelijkheid van de Archivist of the United States. In 1939 werd door de beide huizen van het Congres een gezamenlijk besluit genomen om dit aanbod van Roosevelt te accepteren. Hiermee was het systeem van Presidential Libraries geboren.7 De vraag of de president in rechte vrijelijk over zijn archieven kon beschikken kwam in het Congres niet ter sprake. Men accepteerde door dit besluit nog steeds het principe van het privé-bezit van presidentiële archieven. Voorstanders van dit systeem betoogden, dat hierdoor het archief van de president vei lig gesteld was en hoopten vurig op navolging. Tegenstanders meenden, dat men zo meewerkte aan een te grote zelfverheerlijking van één man: 'Roosevelt was the first 5 David D. Lloyd, The Harry S. Truman Library, in: AA 1955, pp. 101-102; National Study Commission on Records and Documents of Federal Officials, Final Report, bijlage 21, Memoranda of Law, Washington 1977, p. 159. 6 H. G. Jones, Presidential Libraries. Is there a case for a National Presidential Library?, in: AA 1975, pp. 325-326. 7 R. D. W. Connor, o.c., pp. 89-90; Waldo Gifford Leland, The creation of the Franklin D. Roosevelt Library, in: AA 1955, pp. 11-29. [349]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1982 | | pagina 47