aanleiding konden zijn veroordeling tot een onteerende straf, eerdere ontzetting uit
de voogdij en faillissement vormden nimmer aanleiding tot een twistgeding: in al de
ze gevallen was overlegging van het betreffende vonnis voldoende. Een gang van zaken,
analoog aan die van art. 265 BW (betreffende echtscheidingen zie hierboven).
Een overzichtje van de bovenbedoelde proceduretroebelen kan men aantreffen in
Léon's Rechtspraak^
Verschillen in rechterlijke procedures kunnen verschillen in archieven tot gevolg heb
ben. De meeste rechtbanken volgden een 'systeem' waarbij allereerst een request tot af
zetting ingediend moest worden. Vindt men op dit request opgenomen in de
requestenverzameling slechts een beschikking waarbij de voogd, toeziende voogd en
bloed- en aanverwanten van de minderjarige(n) werden opgeroepen om te worden ge
hoord, dan heeft verwijzing naar de openbare terechtzitting plaatsgevonden, van welke
verwijzing nimmer een aantekening op het verzoekschrift werd gesteld, noch ook op
het proces-verbaal (in. p.v.-verzameling) der zitting waar de betrokkenen gehoord wer
den. Men is dan genoodzaakt de 'rol' te raadplegen, waarbij echter bedacht moet wor
den dat de aanvankelijke raadkamerzaken die naar openbare terechtzitting werden ver
wezen niet ook noodzakelijk een rolnummer kregen; men vindt deze zaken althans
op de zgn. kamerrol opgenomen onder de titel 'zaken buiten de rol'. De kans is
overigens groot dat in de nu besproken gevallen slechts 'voor vonnis' naar de openbare
terechtzitting werd verwezen, zodat geen andere processtukken meer aangetroffen zul
len worden. Anders wordt het, als de rechtbank op het request een eindbeschikking
heeft gegeven houdende machtiging tot dagvaarding. De zaak werd dan wèl op de rol
geplaatst (met rolnummer), waarna conclusies genomen werden en vonnis werd gewe
zen. Indien een rechtbank de voogdafzetting geheel in raadkamer behandelde en afdeed
gelijk de arr. rb. Gorinchem56 geldt voor de processtukken hetzelfde als hierbo
ven is opgemerkt ten aanzien van de procedure tot opsluiting van minderjarigen.
7. Enige requestprocedures
Een aantal requestprocedures (in de zin van procedures die met een verzoekschrift moe
ten worden ingeleid) werd hierboven al genoemd. Requestprocedures werden (en wor
den) voornamelijk voorgeschreven door bepalingen voorkomend in het Burgerlijk Wet
boek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Wetboek van Koophandel,
maar ook zo bleek reeds door bepalingen in diverse zgn. bijzondere wetten
(Krankzinnigenwetten, Merkenwet, Onteigeningswet enz.). Ten besluite van dit artikel
moge daarom ook een opsomming van een aantal requestprocedures niet achterwege
blijven. Echter moet onmiddellijk opgemerkt worden, dat het geven van een limitatieve
opsomming van deze requestzaken schier ondoenlijk is, en zeker in het kader van het
hier verhandelde overbodig. Ook in de literatuur heb ik een dergelijke uitputtende
55 D. Léon, De Regtspraak van den Hoogen Raad 2e dl., 2e en 3e afl., 1ste gedeelte (BW
boek I), herzien en bijgewerkt door C. Asser, 's-Gravenhage 18722, pp. 209-210. Vgl. tevens:
C. M. van Troostenburg de Bruyn, Ontzetting uit de voogdij, (diss.) Leiden 1890, en H. Mat-
thes, De afzetting van den voogd, (diss.) Leiden 1890.
56 Léon, t.a.p.
[340]
opsomming niet aangetroffen. Wel ziet men lijsten waarnaar ik hier gaarne
verwijs die zijn samengesteld 'om een indruk te geven van den omvang van het ge
bied dat door de vrijwillige rechtspraak in ons rechtsleven wordt ingenomen57, of ten
aanzien waarvan gewezen wordt op de 'onmogelijkheid om op dit zoo uitgebreide en
zich steeds meer uitbreidende terrein, volledigheid zelfs maar te benaderen...'58.
Ik zal mij hier beperken tot requestzaken die gebaseerd zijn op bepalingen van het BW
en WBRv59, en daarbij slechts die vermelden (in mijn eerlang verschijnende dissertatie
zal ik hier uitgebreider op ingaan), welke in de practijk het meest veelvuldig voorkwa
men. Met klem dient nog gewezen te worden op de Wet van 18 7 460 tengevolge waarvan
een aantal bevoegdheden van arrondissementsrechtbanken tot berechting van request
zaken, voornamelijk betrekking hebbend op beheersdaden van voogden, gebracht
werd onder de competentie van de kantonrechters.
- voornaamsverandering, art. 68 BW.
- verbetering van akten der burgerlijke stand, artt. 71 BW en 829 WBRv.
- genoegzaamverklaring der stukken bij huwelijk, art. 129 BW.
- machtiging van vrouw om in rechte op te treden, verbintenissen aan te gaan (etc.)
bij afwezigheid of tegenstrijdig belang van de man, artt. 169 BW en 798 WBRv.
- echtscheiding, artt. 264 BW en 816 WBRv.
- toewijzing kinderen na echtscheiding aan ander dan eisende partij, art. 284 BW.
- scheiding van tafel en bed op verzoek der beide echtgenoten, artt. 291 BW en 816,
826 WBRv.
- scheiding van tafel en bed op verzoek van één der beide echtgenoten, artt. 293 BW
en 816, 826 WBRv.
- benoeming bijzondere voogd inzake rechtsvordering tot ontkenning van de wettig
heid van een kind, art. 315 BW.
57 J. G. L. Roder, De grondtrekken van het procesrecht der vrijwillige rechtspraak, (diss.) Lei
den 1939 (lijst als bijlage opgenomen).
58 J. H. J. Zuidema, a.w. p. 5. Gebruik kan ook gemaakt worden van: Joan van den Honert
Thz.Formulierboek der onderscheidene acten behoorende tot de Burgerlijke Regtsvordering,
Amsterdam 18542; Deel IV van: A. Oudeman, Flet Nederlandsch Wetboek van Burgerlijke
Regtsvordering, naar deszelfs beginselen ontwikkeld en door formulieren in de praktijk ge
bracht, Groningen 1846-18472, 4 dln.
53 Requestzaken gebaseerd op het Wetboek van Koophandel zijn minder veelvuldig. In de prak
tijk was die gebaseerd op art. 764 WvK (verzoek tot faillissementsverklaring) de belangrijkste.
Andere, als die welke gegrond waren op de artt. 94 en 486 WvK (diverse verzoeken tot machti
ging om goederen in het openbaar te verkopen, tot verhaal van kosten, door commissionairs,
voerlieden, vervrachters, schippers), treft men wel aan in de archieven van rechtbanken als
Amsterdam en Rotterdam; bij rechtbanken te 's-Hertogenbosch en Assen waren deze re-
questen zeldzaam.
60 Wet van den 18den April 1874, tot overbrenging van enkele bevoegdheden der
arrondissements-regtbanken bij de kantonregters (Stbl. 68); deze wet (art. 1) betrof de be
voegdheden neergelegd in de artt. 169, 180, 365, 373, 387, 447, 451, 452, 454, 456, 457, 459,
460, 465, 466, 479 en 1722 BW, benevens lid 3 van art. 28 der krankzinnigenwet van 1841
(Stbl. 20).
[341]