de echtscheiding 'uitgesproken'. De rechtbank had gemeend conform de conclusie van de Officier van Justitie dat het niet nodig was de zaak nog naar de 'gewone' (lees: openbare) terechtzitting te verwijzen, deed de zaak in raadkamer af, en ontbond het huwelijk 'Regtdoende in naam des Konings' bij beschikking. De stukken van een echtscheidingsprocedure zijn in het algemeen zonder veel moeite in het archief te vinden. Het inleidend request en de daarop gegeven beschikkingen bevin den zich in de requestenverzameling, of in de rubriek echtscheidingsrequesten, zo deze aanwezig is. De stukken van de contentieuze procedure kan men aantreffen in de von- nissenverzameling (rb. Amsterdam: 'Minuut-vonnissen Civiel'); bij het vonnis zijn doorgaans ook de door partijen genomen conclusiën gevoegd. Bij dit laatste speur werk in de civiele vonnissenverzameling kan men de gebruikelijke ingangverlenende archivalia hanteren: grote rol, kamerrol (men dient dan wel eerst te weten welke kamer van de rechtbank zich in de betreffende periode met de echtscheidingen occupeerde), en het journaal (memoriaal). Men mag zich gelukkig prijzen indien een 'vonnissen- klapper' aanwezig is, omdat deze immers rechtstreeks naar het gezochte leidt, zodat schier eindeloos geblader in de rol ('renvooy naar de zitting d.d. voorkomen wordt. Bij het onderzoek in het archief van de rechtbank Amsterdam is mij gebleken dat het inleidend request (met de daarop gegeven beschikkingen) in sommige gevallen was ge voegd tussen de stukken van de contentieuze procedure; dit waren echter uit zonderingen. Het bovenomschreven 'Bossche' geval, waarbij de echtscheiding bij be schikking op request werd 'uitgesproken' moet als curiositeit worden aangemerkt. 6. Afzetting van de voogd Indien men rechterlijke archieven wenst te raadplegen, dan is enige kennis van recht, het procesrecht in het bijzonder, onontbeerlijk. Dat procesrecht was (en is) grotendeels40 althans dat deel ervan dat betrekking heeft op het civiele recht neer gelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Wanneer echter die proces regels om welke reden dan ook aanleiding geven tot verschillende wijzen van in terpretatie, schiet men met die kennis van het procesrecht ook niet veel op. Diep gaander eigen initiatief en zo mogelijk kennis van jurisprudentie omtrent het betreffende onderwerp zijn dan de werktuigen van de onderzoeker. De procedures tot ontzetting uit de voogdij ook wel: 'afzetting van de voogd'41 vormden in de ne gentiende eeuw zo'n procedureel twistpunt. Grondslag voor de ontzetting vormde 40 Ook wetboeken welke materieelrechtelijk van aard zijn, zoals het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Koophandel, bevatten enig procesrecht. Zulks geldt met name voor de procedu res die met een request worden ingeleid. 41 'Het woord: afgezet, werd in: ontzetveranderd bij art. 30 der wet van 16 Junij 1832, S.B. N° 39...', J. C. Voorduin, Geschiedenis en Beginselen der Nederlandsche Wetboeken III, Utrecht 1838, p. 95. [336] art. 437 BW42, en basis van de onenigheid in literatuur en rechtspraak was art. 438 BW, waarvan de eerste alinea luidde: 'De afzetting van eenen voogd geschiedt behoudens hooger beroep, door de arrondissements-regtbank, op verzoek van den toezienden voogd, of van een der bloedverwanten of aangehuwden van den minderjarige tot den vierden graad ingesloten, en zelfs op aanvrage van het openbaar ministerie.' Waren de woorden 'op zijn verzoek' in art. 357 BW (betreffende opsluiting van minderjarigen zie hierboven) nimmer aanleiding tot twijfels, en werden derhalve die procedures steeds in raadkamer behandeld en beslist, de woorden 'op verzoek van' in bovengeciteerd art. 438 BW waren slechts voor sommigen voldoende om te concluderen dat de wetgever de requestprocedure had bedoeld. Het Provinciaal Geregtshof in Gelderland was in 1860 deze opvatting toegedaan; waar zich aldaar de vraag voordeed of de afzetting gevraagd moest worden bij verzoekschrift, dan wel of zulks bij gewone rechtsvordering (lees: dagvaarding) behoorde plaats te hebben, overwoog het Hof allereerst 'dat bij de wet niet uitdrukkelijk wordt voorgeschreven de wijze, waarop de afzetting... kan worden gevraagd', doch vervolgde 'dat, wanneer de in art. 438 B.W. voorkomende woorden: verzoek..., aanvraag..., en de opgelegde verplichting om den voogd vooraf te hooren genoegzaam aanduiden, dat het verzoek tot ontzetting immer door het verzoekschrift kan worden aangevangen.' Aan de mede in de artt. 438 en 439 BW43 voorkomende woorden 'vonnis' en 'uitspraak' mocht aldus het Hof geen belang worden ge hecht, aangezien de wetgever wel vaker die woorden bezigde in gevallen 'waar kennelijk alléén sprake is van des regters beschikkingen op verzoekschriften.'44 Een duidelijk tegenstander van deze opvatting had zich de arrondissementsrechtbank te Zutphen reeds in 1845 getoond. Omtrent dezelfde vraag overwoog de rechtbank dat 'de uitdrukking van verzoek, gebezigd in art. 438... niet staat in eenen objectieven, maar in eenen subjectieven zin, als aanduidende den persoon, dien de Wet bevoegdheid toe kent, om de destitutie van den voogd te provoceren, en geenszins slaat op handelingen, waardoor de destitutie bewerkstelligd wordt.'45 Dat de rechtbank 'alvorens uitspraak te doen, in alle gevallen verpligt (is) den voogd... te hooren,' (art. 438, al. 2 BW) werd door anderen weer gezien als een argument vóór de raadkamerprocedure: zou immers de gewone dagvaardingsprocedure bedoeld zijn ge weest, dan ware dit voorschrift tot het horen van de voogd overbodig geweest; de voogd wiens afzetting gevorderd werd zou als gedaagde zonder meer conclusiën kunnen nemen. 42 Art. 437 BW: 'Van de voogdij of toeziende voogdij zijn uitgesloten, en kunnen zelfs worden ontzet, wanneer zij reeds werkzaam zijn: 1°. Zij, die tot eene onteerende straf zijn veroordeeld; 2°. Zij, die een bekend slecht levensgedrag houden; 3°. Zij, die in de waarneming der voogdij of toeziende voogdij onbekwaamheid of ontrouw aan den dag leggen; 4°. Zij, die van eene andere voogdij of toeziende voogdij zijn ontzet geworden; 5°. Zij, die in staat van faillissement of kennelijk onvermogen verkeeren.' 43 Art. 439 BW betreft de afzetting van de toeziende voogd. 44 Provinciaal Geregtshof in Gelderland, Raadkamer van 5 september 1860, in W. 2218. 45 Arrondissements-regtbank te Zutphen, terechtzitting van 8 februari 1844, in: Nederlandsche Jaarboeken voor Regtsgeleerdheid en Wetgeving 1844, pp. 371-376. [337]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1982 | | pagina 41